Moeilijk doen tot je sterretjes ziet

Uitgelicht

In grijs, nat en winderig novemberweer in het bos gaan slapen? In een bivakzak? Een domme actie, op het eerste gezicht.

Ik ga even terug naar 23 november, zes uur ’s avonds. Ik stap uit de sprinter op Driebergen-Zeist. Ik ben de weg nog niet overgestoken of het begint al. Langs het fietspad is het meteen zo donker dat ik een rood knipperlampje (het achterlicht van mijn fiets) aan mijn rugzak moet hangen. Dan volgt een uur over zandwegen door donker bos. Ik strijk neer op een bult net buiten de afrastering van het natuurgebied. Ik leg mijn strook Karwei-afdekfolie op drie plekken, om de slaapwaardigheid van de nattige bladeren te testen. Je wilt weten of het vlak is, voor je verder gaat met uitpakken.

Het regent. Als het regent kun je een bivakzak niet openleggen om erin te kruipen zonder dat de binnenkant nat wordt van de regen en van je natte regenkleren. Daarom eerst de slaapspullen uit de rugzak in de bivakzak. Dan het matrasje opblazen. Het strekt zich in de zak, alsof iemand z’n knieën optrekt en weer neerlegt. Telefoon, e-reader, toilettasje en hoofdlampje mik ik in de hoek van het hoofdeinde. Daarna trek ik schoenen, gamaschen en regenbroek uit. Zittend draai ik mijn benen in de bivakzak en dan ook meteen in de lakenzak. De regenjas blijft buiten, onder het hoofdeinde, net als de rugzak en m’n schoenen. Dan kan ik gaan liggen en kan de zak dicht.

Zoals je thuis op je zij ligt met je dekbed om je heen, zó dat je nog precies je boek kunt lezen, zo omvat de bivakzak mij, met een luchtgaatje open. Eigenlijk moet al mijn adem naar buiten door dat gaatje, want anders blijft er damp achter in de zak. Volgens de fabrikant kan dat ontsnappen door het geavanceerde materiaal van de bovenkant, maar als dat doorweekt is werkt dat niet. Dan condenseert het en wordt het dons langzaam nat. 
Door het luchtgaatje zie ik nat blad en natte bomen tegen een hemel die geelgrijs verlicht is door de A12 verderop. Regendruppels trommelen direct op mijn lijf, alsof er hommels tegen me aan vliegen. Ik ruik hoe alles in humus verandert. 

De bosgrond is toch iets schuin. Het grondzeil en de bodem van de bivakzak zijn glad, dus met elke beweging schuif ik langzaam van mijn plek. Zo raken mijn schoenen en rugzak onbedekt. Ze regenen nat, tenzij ik weer in actie kom om ze opnieuw onder me te steken. Ik wacht even tot ik inzie dat het niet anders kan en ga dan aan de slag. Na nog een rondje ‘gekloot met dure materialen’ warm ik weer op.

De nacht duurt zeker 14 uur. Dan is ‘plassen voor het slapen gaan’ niet toereikend. Rond een uur of twee wurm ik me, binnenin de bivakzak, in m’n jasje en rits de zak open. Druppels van de boom vallen in de slaapzak. Ik reik naar mijn schoenen en ga er met blote voeten in. Ik zet een stap buiten het bed en plas. Daarna draai ik het hele instap-protocol weer af. 

Dit slapen in een koud bos lijkt wel koosjer koken, of een kabinet formeren. Veel moves, grote raadsels voor de kijker. Zo’n ritueel, leidt dat nog ergens toe?


Het hagelt. Later worden het van die witte balletjes, zacht ruisend op mijn slaapplek. Na de bui zie ik de maan, links van me, door een web van zwarte stammen. Voor me loopt het terrein op tot een borstwering van donkere sparren, die de nachthemel afzetten met een kartelig silhouet. Daarboven staat Cassiopeia fonkelend in de herfstkou. Maar ik zie ook vóór de bomen sterren. Die flonkeren precies zoals de sterren in de hemel. Die sterren zullen wel gewoon tussen de takken door schijnen. Maar nee, ook als ik mijn hoofd beweeg, blijven de sterren stralen, vóór de bomen. Ze zijn perfect rond. En zo fel, groot en klein. 

Ik heb in geen tijden zoiets moois gezien. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. De bomen, de nieuwe sterren, het glinsterende wit op de bosbodem en ikzelf, het zit allemaal in één doodstille bol waarvan ik niet kan vaststellen of die binnen of buiten mij is. Ik denk binnen.


Veel later dringt het fysieke zich weer op. De hagel en sneeuwresten op de bivakzak drukten toen ik sliep het dons samen. Ik hou de klamheid niet meer op afstand. Het is 04:08, tijd om op te staan. 
Inmiddels is de maan onder. De sterren aan de hemel, die zijn er nog. De sterren-voor-de-bomen zijn verdwenen. Aan alle twijgen hangen nog steeds druppels, maar nu zonder dat er in elk een hypnotiserend maanschijfje zwemt. 

Zodra de volgende bui is overgewaaid kleed ik me helemaal aan. M’n beker staat tussen de boomwortels. Hij zit vol cold-soaked havermout, melkpoeder en rozijnen. Ik vis de aansteker uit het zakje op de mouw van m’n jack, waar-ie echt altijd zit. (De piëzo-elektrische aansteker van de brander zelf doet het nooit als het vochtig is, maar geen reviewer die dat vermeldt). Ik zet mijn hoofdlampje op rood licht, steek het gasje aan, zet de pan erop en kieper, wanneer het water kookt, de havermout erin. De beker is leeg en dus kan ik nu de thermosfles met thee uitschenken. Heerlijk. De havermout is ook al zo lekker. Ik lepel het snel naar binnen. Zo na half vijf trek ik het nodige uit en kruip er weer in. Ik lees nog een paar bladzijden. Over een Denied Area Access Spy die in de Iraanse woestijn langzaam uitdroogt, ondanks zijn voorbereiding en ervaring. Hierna draait mijn interne kacheltje weer en val ik tevreden in slaap. 

Hard gewerkt, in ruil voor betovering. Goeie deal.

De bivakzak in kwestie. Een ‘e-vent soul’ van Mountain Laurel Designs. 340 gram, met silnylon bodem, e-vent bovenkant en, jawel, een muggengaasje. De rugzak gaat richting de 4 kilo als je deze zak combineert met een zomerslaapzak en een half matje. Maar in winterse omstandigheden nogal een gedoe dus…
De route was eerst de gebruikelijke 100km van Driebergen-Zeist naar Garderen, over een keur aan LAW’s en streekpaden. Na twee nachten in de bivakzak heb ik de route op het Wageningse Binnenveld afgekapt en het restant verlegd langs de Rijn naar het Renkumse Beekdal, met Wolfheze als eindpunt. Ongeveer 70km. De overgang van de stuwwal naar de Rijn, bij Wageningen, is schitterend.