Schrijven onderweg doe ik niet veel, merk ik, maar filmpjes heb ik wel.
Deze is van de etappe tussen Callander en Fort Augustus. Gepost op Instagram, maar een kopie hier plaatsen kan ook natuurlijk.
Tag archieven: hillwalking
De blessure
Ik mocht bij Chris in de tuin kamperen. ‘Ik ben er tussen vier en vijf’, zei ik tegen hem. Zijn tuin lag mooi op de route. Toen ontdekte ik dat de tuin niet in Lower Heyford was maar in Upper Heyford, toch een stukje verder. Om toch op tijd te komen sloeg ik een rustpauze over.
Eenmaal bij zijn huis aangekomen belde ik aan. Zijn zoon, vlassig snorretje, vlekkerige joggingbroek, deed open. Hij zei: ‘mijn vader komt pas na zessen thuis, zet je tent maar op in het tweede deel van de tuin’. Ik had me dus helemaal niet hoeven haasten.
De volgende dag had ik een gelukje: Een stuk verderop langs het Oxford Canal lag een pub met een kampeerveldje er achter. Door te eten bij de pub hoefde ik die dag niet op zoek naar een winkel. Naarmate de dag vorderde bleek dat het allemaal nogal ver was. Het pad langs het kanaal was scheef en erg ongelijk. En zo kwam het dat ik twee dagen achter elkaar te ver liep en te weinig rust had. Mijn scheen, rechts, zwol op en voelde geïrriteerd. In mijn aantekeningen zie ik dat er nog een derde lange dag volgde. 106 km in drie dagen. Op de vierde dag was het allemaal moeizaam. Ik lastte een kortere dag in. Op de vijfde dag gaf ik nog even gas omdat ik een kamer in Birmingham had geboekt. Je snapt: ik strompelde dat appartement in.
Met zo’n blessure kan zo’n lange tocht niet doorgaan. Je moet stoppen. Paniek in de tent. Na nog wat dagen klooien reisde ik naar Manchester omdat Lein en de kinderen over kwamen. We hadden een geweldige tijd met zijn vijven. De reisleidster liet ons wel lopen: 12 km per dag. Maar de schat had ook een nieuw paar schoenen voor mij meegenomen. De alleronbenulligste schoenen die ik heb. Heerlijk zacht waardoor m’n voeten zich meteen beter voelden.
Je zou het liefst precies de juiste afstand lopen. Ver genoeg om ergens te komen en veel te zien, weinig genoeg om geen blessures op te lopen. Natuurlijk zijn er ook nog de omstandigheden: die winkel die dicht is, die camping die alleen caravans neemt, het pad dat afgesloten is, de openingstijd die je niet haalt tenzij je harder loopt.
Het ‘op tijd komen’ en ‘doen wat je toegezegd hebt’ laten mij dan altijd een stapje harder lopen. Discipline! Eigenschappen die in principe goed zijn. Maar ze hebben een keerzijde als ze op korte termijn worden ingezet. Te veel nadruk op een dagafstand of -doel in plaats van op het grotere geheel, toezeggingen aan onbelangrijke mensen.
(Ik heb wel rustdagen ingebouwd. Maar rustdagen zijn als spaargeld, die geef je het liefst niet uit, Want stel je voor dat je ze later harder nodig hebt.)
Gelukkig kan diezelfde discipline de boel oplossen. Als je dat ‘doen wat je gezegd hebt‘ nu op een hoger niveau toepast, dus niet ‘ik moet er om vijf uur zijn’ maar ‘zolang ik 1 juni maar klaar ben’. En als de zelfdiscipline nou wordt ingezet niet om een etappe te halen, maar om te zorgen dat je heel blijft en er plezier aan beleeft?
Zo gezegd zo gedaan: de afstand door de helft, en dan eerst zorgen dat de blessure verdwijnt. Dat is inmiddels gelukt, het ziet er weer goed uit voor de tocht.







Ongehoorzame Engelsen
Het eerste voorval gebeurt op het Thames Path bij Egham. Een meisje en haar moeder vertellen mij dat het verderop is afgesloten. Daarop raadpleeg ik mijn kaart. Als ik opkijk staat er een sjieke man voor me, met zijn al even sjieke vrouw. Zo’n man met platina grijs haar in fijne golfjes en een choker. Zijn vrouw heeft een kapsel waar zo een diadeem in kan. Als ik vertel dat het pad is afgesloten, ontsteekt er in zijn ogen een anti-autoritair lichtje. ‘O, en zullen we dat samen eens gaan bekijken?’. Hij kijkt mij aan met een twinkel, ik beantwoord zijn blik en vanaf dat moment hebben we een plan. En mevrouw dan? Op gezette tijden moedigt zij haar man aan. Zij fluistert: ‘He could be French’. Kennelijk dicht zij de Fransen een anti-autoritair hart toe. Maar de Engelsen kunnen er ook wat van.
Hij vertelt: ‘dat pad is al vaker afgesloten geweest we kunnen er vast langs’. Eenmaal aangekomen bij de afsluiting schrikt hij. Een nagelnieuw hek van het type dat ik al eerder gezien heb, met spijlen met een halfronde doorsnede dat in drie geslepen punten uiteen waaiert. Oogt intimiderend en effectief. Bovendien heeft het van die uitstaande schermen boven het water, dus je kunt er niet omheen. Mijn sjieke medeplichtige – ik noem hem Charles – laat zich niet zo 1-2-3 afschepen. Om zich heen kijkend ontdekt hij een poort naar een aanliggende volkstuin. Hij begint die poort te slopen. Zijn vrouw (ze heet Jocelyn) zegt: ‘dat is privé eigendom’, maar niet al te hard.
Even later komt er een sportief geklede fietser aan rijden. Een vrouw van een jaar of 70. Charles en deze vrouw, Abigail, beginnen mij en mevrouw uit te leggen wat er gaande is. Er is een boom op het bruggetje gevallen. De boom werd opgeruimd in 2023. Daarna werden het pad en het bruggetje gewoon gebruikt. In 2024 heeft de gemeente plots bedacht dat de situatie niet veilig was. Ze hebben het pad afgesloten met een eenvoudig hek. Dat hek, en opeenvolgende nieuwere versies ervan, zijn tot vier keer toe gesloopt door gebruikers van het pad. En nu heeft de gemeente geantwoord met dit hek, dat in Calais geen gek figuur zou slaan. Charles en ik briesen van verontwaardiging dat zoveel incompetentie verhuld wordt met zoveel agressie. We zijn het allemaal eens, maar het hek lacht ons uit.
Charles, Jocelyn, en ik keren terug en lopen samen naar de Sainsbury‘s. We zijn heel tevreden met het uiten en afreageren van onze opinie. We hebben het begin van een politieke daad verricht door gevieren de petitie voor het heropenen van het pad te ondertekenen.
De omleidingsroute is klote maar ik bereik zonder verdere blokkades mijn slaapplek.
Een week later zit ik langs het Oxford Canal op het gras naast een sluis. Ik wacht tot de zon ondergaat om er te kunnen kamperen. Ondertussen maak ik eten. Er verschijnt een man met een piratenhoed, model 1770, een paars shirt en zes boodschappentassen van allerlei soort. Ik zeg: ‘Capt’n! Bringing back the booty?’ Hij antwoordt met ‘Aye, Alright? See you later!’ Ik ben benieuwd. Even later komt hij terug met een lege kruiwagen. Dat is voor de rest, zegt hij. Ik vraag hem hoe hij er over denkt als ik hier ga kamperen. ‘Oh dat is prima’, zegt hij, ‘maar er zijn wel betere plekken om te kamperen. Verderop is een stukje bos. De eigenaresse ervan laat je daar wel staan. Er is ook een plek voor een kampvuur’. ‘Niet te veel bramen?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘er zijn ook grassige plekken. Trouwens, ik ben Craig’. Ik stel me voor, pak in en ga erheen.
Door een gat in de haag kom ik het kleine bos binnen. Rechtsvoor zie ik een heleboel zooi en een paar mensen rond een vuurtje. ‘Hallo ik ben Klaas’, zeg ik. Een klein vrouwtje met grijs piekhaar en borstelige wenkbrauwen verschijnt. ‘What is it you want?’ vraagt ze. ‘Bent u de eigenaar?’, vraag ik. ‘Craig heeft mij hierheen gestuurd. Hij zei dat ik hier wel om kamperen’. Het vrouwtje overdenkt wat te doen. ‘Hij kan wel op jouw oude plek staan’, zegt het vrouwtje tegen een andere vrouw. Langs ineengevlochten rozen en meidoornranken, over een kronkelig pad, langs open plekken met stenen en over een bruggetje van pallets leidt zij mij naar een open plek met heel lang heldergroen gras. Het ziet er uit als een bed voor elfen. Ik reageer verrukt. Zij legt uit hoe het hier gaat. Er mogen een bepaald aantal dagen mensen zijn hier, maar die moeten dan wel werk komen doen. ‘Oké’, zeg ik, ‘ik zet mijn tent op en dan kom ik me melden om je ergens mee te helpen’.
De andere mensen vertrekken. Ik loop terug naar het vuurtje en vraag Fern, zo heet ze, wat ik kan doen. Zij zegt dat er wat belangrijke spullen versjouwd moeten worden omdat ze anders misschien meegenomen worden door ‘boaters’. Het blijkt te gaan om een stapel lange stammetjes van hazelaar sleedoorn en meidoorn. Ook krijg ik de opdracht om een halve meidoornboom los te trekken uit eeb enorme wolk klimop. Afijn, het lukt allemaal. Ondertussen vertelt zij hoe het hier zit. ‘Dit is een speciale plek, ik heb hem gemaakt voor mij en mijn heidense vrienden. Ik luister maar de planten in richt de plek in zoals bij ze past.’ De plek oogt rommelig maar ik zie al wat moois ontstaan. Ondertussen komt zij met de een naar de andere uitspraak. ‘Ik ben eigenlijk een Hobbit man.’ En ‘Niemand heeft er iets mee te maken wat er in mijn broek gebeurd’. Of: ‘Ik ben een enorme dendrofiel, wat voor kwaad doe ik daar nou mee?’. Ze vertelt me nog veel meer wat ik hier niet zal vermelden. Iets later bied ik haar aan om te gaan kijken hoe het is met Craig. Ik loop naar zijn boot Owlfred genaamd, maar die is afgesloten. Daarna loop ik stroom afwaarts naar het andere eind van het bosperceel. En ja hoor daar zitten Craig, zijn vrouw Jemima, Matt, Lewis en de dochter van Matt rond het kampvuur. Craig zet een kruiwagen schuin voor mij om in te zitten. ik vraag het gezelschap hoe zij hier gekomen zijn. Matt leeft acht jaar op de boot maar heeft nu een huis gekocht. Daar trekt hij een beetje vies gezicht bij alsof hij in mij een anti-kapitalistische activist ziet die eigen bezit maar vies vindt. Craig en Jemima hebben dit deel van het kanaal als favoriete stek en zijn hier vaak. Lewis is het type klaploper met dreadlocks, aan het bietsen, aan het niksen en ook nog gelijk aan het hebben. Matt is duidelijk een van de vele gescheiden vaders die op een boot leven. Dan heb je alleen maar zwarte T-shirts met lange mouwen nodig en één trui. Dat is handig. Natuurlijk ontdekken ze al snel wat ik aan het doen ben. Ik merk dat ik meer zin heb om te slapen. Ik vertel Fern nog waar het gezelschap te vinden is en ga dan naar bed. In de nacht schijnt de maan door de gevlochten takken. Voor het eerste licht word ik wakker van de bekende bosuil in het roffelen van specht. Ik besluit om niet de Grand Prix van Suzuka aan te zetten. Dat past hier niet. Ik ben dankbaar voor deze plek in ik ben eigenlijk wel heel opgelucht over de volksaard van de Britten. Veel minder stijf en conservatief dan ik gedacht had













Gelukkig zijn er Sjons
Deze wandeling was er eerst zoeen van vier dagen die ik wel eens maak in Nederland. Duidelijk gemarkeerde natuur ( mini oh en ah ), perfecte wandel- fiets- en mountainbike infrastructuur, eten van de AH of de Jumbo. De wandeling was ingebed in woon-kitsch – riet gedekt met antraciet kozijnen, stenen voortuin met zwarte Porsche – en veel eensgezinswoningen met stijlkenmerken die desnoods gelijktijdig naar 1880,1930, modernisme en boeren romantiek verwijzen. In Zeeland kwamen daar onafzienbare huisjesparken bij. Bungalows uit de jaren 60, puntdakjes met Noors kleurenpalet uit de jaren 90, mini boerderijtjes en nu dus ook antraciet metalen schuifpuien met verticale eiken-look planken. Hekken beschermen die vakantieparken, en eigenlijk ieders bezit, tegen de vreemdeling maar zoals ik het bekijk houden de hekken vooral de recreanten binnen.
Dan de campings. De meesten zijn niet bedoeld om op te kamperen met een tent. Het woord kamperen is flink genivelleerd: ook in een verwarmde camper op een parkeerplaats staan heet nu al kamperen. Dus wat ik ook Google er is er geen een die een wandelaar met een tent kan ontvangen. Of toch wel?
Ik word gebeld, het is een nummer dat ik eerder zelf draaide. Met Sjon! Ja hallo met Klaas, ik zag op uw website dat de camping open is van 15 maart. Maar is de camping voor een wandelaar misschien al open vanaf 12 maart? O, zegt Sjon, we zijn al de hele winter open. Hierna begint John aan een uitgebreide uitleg hoe ik zijn camping kan bereiken. Ik zeg, ik vind het wel, het staat op de kaart. Maar als ik aankom vanuit het dorpje Zanddijk, blijken al Sjon’s aanwijzingen noodzakelijk: tankstation langs, het zandpad in, langs het leegstaande huis op nummer 87 A, voorbij de schuur naar de coniferenhaag en dan over een heel stel in het gras gelegde grindtegels naar een rij caravans die er zo te zien al een tijdje staan. Ik zie een man met een ladder. Bent u de chef?, vraag ik. De man antwoordt in het Duits van niet. Zijn vrouw komt de caravan uit en tezamen beginnen ze mij wegwijs te maken op het terrein. Ik krijg de keus uit twee locaties. Ik kies de donkerste. Want mijn tent is zo’n beetje doorzichtig. Later blijkt dat op de tegenoverliggende caravans allerlei lichtjes aangaan en knipperen in allerlei kleuren. In het piepklein toiletgebouwtje is er precies 20 cm tussen douchegordijn en de deur om al mijn kleren op te hangen. In dat zijn er nogal wat, want het is koud.
Later, als ik gegeten heb, duikt Sjon op. Hij vertelt het hele levensverhaal van de camping en hoe alles zo gekomen is. Ik vertel hem van de vorige camping waar ik op plaats 7015 mocht staan en waar ik € 24,50 betaalde. Sjon moet lachen en rekent een tientje.
Beeld bij dit blog lukt nog even niet, wegens gedoe met de WordPress app. Ik schrijf dit in de browser, het toetsenbord bedekt wat ik typ. Mijn God, had niets moeten beloven over schrijven.

nou vooruit. Toch nog een foto van dag1

Bollenstreek, tweede dag.

Maasland












The Emerald Isle
Ierland, 9 dagen wandelen, maart 2023
Dertig jaar lang kwam ik naar Schotland om te wandelen, dit voorjaar werd het Ierland. Even wat anders.
In 1994, in een trein in Kyle of Lochalsh was er eens een roodharige meisje in een wit overhemd, dat mij vroeg ‘Can I take your litter?’. Ik smolt van haar tongval, zoals het een melancholiek wandelaar betaamt. Maar nu denk ik: dat was geen Schots, dat was Iers. Ook had ik een tijdlang een opdrachtgeefster die mij, wanneer de deadline naderde, iedere dag belde om me in het Iers te instrueren over correcties, infographics en afbrekingen. Is dat voldoende reden om Schotland even te laten zitten en naar Ierland te willen?
Achill Island
De film ‘Banshees of Inisherin’ speelt op Achill Island. Ik heb de film niet gezien, maar koos toch die plek, want het voelt zo lekker ver weg. Drie uur trein vanuit Dublin, en dan nog anderhalf uur in een bus waarvan de chauffeur denkt dat het een terreinwagen is. En dan sta je in Dooagh. Alle huizen zijn er wit en langs de weg liggen twee pubs, waarvan eentje de bushalte is. Op een bankje waarvan de middelste plank miste, trok ik m’n regenbroek aan. Mijn loopbroek was in z’n eentje geen partij voor de Atlantische wind.
De triomf van aankomen en dan gaan lopen is op een nieuwe bestemming natuurlijk sterker. Het zit ‘m vooral in de jeugdige overmoed die vrijkomt. Aan het einde van het eiland Achill ligt de berg Croaghaun. Die stak nog met de kop in de wolken, maar ik zeg maar zo: die berg is van solide steen, dus je kunt er op staan, en het waait weliswaar hard, maar ik weeg 80 kilo, en het is daar misschien nat, maar binnen m’n vel ben ik altijd droog. Nou ja, dat soort gebral dus. En inderdaad, de trucjes heb ik allemaal geleerd in Schotland. Als het zo hard waait uit west-zuidwest, dan kun je uitrekenen waar de beste kampeerplekken zijn: in een beschutte baai met de opening naar het noordoosten. Die vond ik op de kaart. Nog een goeie aanwijzing voor de betere kampeerplek: ruïnes. Achter mijn tent de resten van een bouwsel, ik zou zeggen 18e eeuws, en linksvoor een burial mound uit de steentijd. Dan weet je meteen dat er zoet water is, én een plek om je boot te water laten. Ik heb geen boot en begraaf geen mensen, maar dat gaat dus allemaal samen met beschutting, waar ik erg naar uitkeek.
De tweede dag vroeg ik me af: komen hier wel wandelaars eigenlijk? Ik sloeg linksaf, omhoog naar de top van Slieve Mor. ‘Slieve’ is wel een typisch Iers woord, mooi. Ik vond geen pad, hooguit een schapenspoor. Pluspunt van Ierland: er is meer mooi cultuurland is dan in Schotland, omdat het land eigendom is van kleine landeigenaren. Dat zorgt voor een minpunt: er zijn weinig paden, in elk geval niet waar ik keek. In Schotland heb je rights of way over grootgrondbezittersland, en die lui jagen, dus zijn daar veel paden de bergen in.
De uitzichten waren puik, veel blauw in de lucht. Op de top loopt een blind schaap, die me wel ruikt maar niet goed ziet. De oostkant van Slieve Mor is steil, 700 meter naar beneden terug naar strandhoogte. Ik voorvoelde dat dit wel eens te veel kon wezen voor mijn dit jaar echt ongetrainde spieren. De rest van de dag zo’n beetje de kust gevolgd en maar doorgelopen wegens gebrek aan verscholen kampeerplekken. En toen stond ik voor de kleinste pub van Achill, Lynott’s. Klein? De kroeg meet 4 bij 7.
Ik was op zoek naar een kampeerplek, maar kende de regels en de gevoelens omtrent wildkamperen niet.
“A pint please”, leek me een goeie opening om dat te weten te komen. En: “no Guinness please”, dat is me te droppig. Ik kreeg een glas Smithwicks Red Ale, (uitgesproken als Smiddicks). Het zal wel door het geloop komen, maar wat een heerlijk bier. Boven mijn hoofd hingen vlaggetjes die de Ierse opstand van 1916 herdachten. En links zag ik een fotootje van de kleinzoon van de stichter van de pub, Phil Lynnott, oprichter en bassist van Thin Lizzy, helaas dood (heroïne). Jahoor, hij was hier nog geweest. Het woord folk-lore betekent volksverhaal, dus van de betrouwbaarheid van dit soort anekdotes moet je je niet teveel voorstellen.
“Can I camp somewhere around here?”, vroeg ik om te peilen hoe mensen staan tegenover wildkamperen.
“O, the neighbourhood-watch signs, ignore them, people won’t be scared if they see a tent”. Maar een echt antwoord kreeg ik niet. Pas toen ik betaald had en m’n waterflessen had gevuld kwam de man in de hoek met een ingeving: “Continue down the road to Ted’s, the next pub. They have an unused football field, they’ll let you on it”.
Buiten kijk ik op de kaart. Ted’s is anderhalf uur lopen. Ik sloeg een weggetje in naar de kust. Waar de autowrakken liggen, nee, nog iets verder, vond ik een mooi plekje, uitkijkend over de stille baai. Ook deze lag naar het noordoosten.
De volgende ochtend was alles vredig. Een vrouw die ik passeerde kwam me een half uur later achterop gelopen, roepend. Ze dacht dat ik de zoon was van een vrouw uit de buurt die deze winter zelfmoord pleegde. Zie ik er zo uit? Ik was wel duidelijk helemaal de enige vreemdeling, als je de autotoeristen en de wandelende Guinness biertap-onderhoudsman niet meerekende.
Croagh Patrick, de heilige berg
Ik heb in Westport, een heel beschaafd stadje, even bijgetankt. Op maandag koos ik een wat meer gebaand pad: voorzichtig omhoog naar de top van Croagh Patrick, een berg gewijd aan de heilige Saint Patrick, die eens per jaar wordt vereerd met een pelgrimstocht. Daar doen zoveel mensen aan mee dat er in de keet van de Mountain Rescue een whiteboard hangt met 15 hulpteams erop. Hogerop kwam ik groepjes mensen tegen. Amerikanen die hun Ierse roots bezoeken, op gympen. En zo’n wandelman die me kwam vertellen dat het koud en gevaarlijk is en dat-ie zelf heel vaak op de top komt.
“In my youth I always was the one to accompany family and friends to the top. My mom always ordered me to do it”. Best geestig. Het gesprek eindigde natuurlijk toen we langs een jonge Amerikaanse kwamen en hij haar boven mij verkoos om zijn gezemel te lozen. De top was fantastisch winderig, met een mooie witte kapel erop. Uit de wind at ik wat en dronk de laatste thee.
Op de weg naar beneden vroeg bijna iedereen hoe ver het nog was naar de top. Ik lieg dan altijd ‘je bent er bijna’ tegen iedereen, zo hoort dat vind ik. Nooit andermans avontuur of zelfbeklag wegnemen.
De volgende dag viel er regen. Van die ‘dit gaat even duren’ regen. Ook in Ierland kun je regen ontwijken. Door in je tent te blijven, of door er een rustdag van te maken. Ik begon gewoon langs de weg te lopen, een uurtje ofzo. De secretaresse van Delphi Lodge pikte me op met haar Polo.
“Would have stopped without you hitchhiking to see if you were okay”, begon ze. Wat aardig, het lijkt het noorden van Schotland wel. Als snel besloegen de ramen van mijn klammigheid dus ratelde ze haar kunstnagels over de ventilatieopeningen om de boel wat te luchten.
“I’m not going to Leenaun, but that’s only ten minutes down the road”, zei ze. Ze dacht na en vult aan: “by car, that is. I guess you can reckon how far that is on foot”. Drie uur, dank je. Ik liep weer een uur, stond dan een uur stil te liften in de luwte van een windsingel bij een boerderij, en liep nog een uur. Toen werd ik opgepikt door Derek. “You’re lucky that I picked you up”, beweerde hij. Nee hoor, liften lukt altijd, maar je mag best mijn gelukje spelen vandaag. Derek heeft een tearoom aan de voet van Croag Patrick. Hij vertelde uitgebreid hoe hij dit jaar vier varkens heeft grootgebracht om z’n eigen bacon en gerijpte ham te kunnen verkopen. Hij zette me af in Letterfrack, precies waar ik heen wilde.
Old World Style
Letterfrack is een tourist trap, op Google gevuld met tweesterren hotels. Vieze plaatjes van borden met eten en reviews over klamme lakens. Maar. Net als in Ullapool of Tobermory in Schotland is er altijd een fijne plek te vinden. In Letterfrack is dat Books At One, waar een heerlijk stel zestigers een uitgeverij runt en ondertussen lekkere amandelcake bakt. Daar ging ik zitten, de telefoon in de lader. De uitstekende koffie trekt boekenwurmen van heinde en verre. Achter de bookstore gaan trappen omhoog en die leiden naar het Old Monastery hostel. Ik ging naar binnen, het rook naar oude tapijten, wierook en linzen. Old world style, heet dit op de website. Bovendien kwam een moederig type, gehuld in demonstrantentrui, mij haar pesto van daslook aanbieden. Goed dat je buiten op het grasveld mag kamperen. Chef Stefan, een oude Grüne Duitser, rekende daar € 15 voor. Fijn! (Ik wist toen nog niet hoe slecht de douches waren).
Laat ik eerlijk zijn: ik was niet zo fit dit jaar. Ik had noch in de sportschool, nog in de duinen ook maar iets aan m’n fitheid gedaan. Behalve een regendag was dit dus ook een verplichte rustdag. Woensdag zou het nog natter worden, ‘zeiden ze’ maar toen die dag eenmaal aanbrak, speurde ik het weerbericht door op zoek naar een minieme aansporing om de plek te verlaten. Ik kocht eten, brak op en teutte voor vertrek nog wat in de bookstore. Met twee appreciative readers (zoals klanten hier heten) praatte ik over de verengelste namen op de Ierse kaarten. Iers wordt nog gesproken, maar op de kaarten staan alleen fonetische termen die Engelsen bedacht hebben. In Schotland wordt Gaelic bijna niet meer gesproken, maar de kaarten staan er vol mee.
“Did you say you studied topography?”, vroeg Vincent Murphy, eigenaar en koffiezetter.
“No, I said typography, but I’m particularly fond of typography on maps, so yes, topography too”. Hij liet me wat boeken van de uitgeverij zien, kunst en landschap uit Connemara. Met zulke lui kan ik het wel vinden.
Het weer bleek niet zo goed. Op de berg, die gewoon laag is, waaide het veel harder dan ik had afgeleid uit de windsnelheid in het dorp. Dat verband ligt hier anders dan in de Highlands, het lijkt meer op de wind zoals die is op de Schotse eilanden. Staat er in het dorp een stijve bries, dan word je op 500 meter hoogte van je sokken geblazen.
Tijdens de afdaling mikte ik zuidwaarts, richting de Twelve Bens. Al snel zag ik twee bomen en een ruïne. Daar is de wildkampeer-tip weer: ruïnes, daar woonden mensen en dus is het daar afgewaterd, en waarschijnlijk is er een helder beekje. (Voor andere bezigheden en/of andere landen volg je liever de redenering ‘ruïnes, daar zijn mensen vertrokken en dus is het er niet best’.)
Die Twelve Bens lieten zich niet zien, de volgende dag. Toch klom ik omhoog. Eerst Maumonght, met een rotsige top. Dan A’Chailleach (wijze oude vrouw), dan Muckanaght, Binn Fraoigh en An Bhinn Bhán (de witte heuvel). Naarmate de dag vordert worden ze steeds rotsiger. Om een uur of drie bedacht ik dat Five Bens wel voldoende was. Al die wind, alsof ik de hele dag in een schuddende metro met open raampjes had gestaan. Ik keek op de kaart of ik er op een logische manier afkon. Net toen ik dat had uitgedokterd, kropen de wolken iets omhoog langs de rauwe stenen hellingen. Het zag er goed genoeg uit om een ander jaar terug te komen.
Klim er maar op
Donderdag regende het weer. Ik liep het dal uit, de weg langs, de Western Way op. In het begin van de middag leek het droger te worden. De Maumturk Mountains aan mijn linkerhand zagen er zo aanlokkelijk uit, dat ik een abrupte draai naar links maakte. Ik liep zelfs een stukje terug. Echt, soms moet ik me even alle andere gelegenheden in herinnering brengen waarbij ik als een oen ‘om een berg heen’ ben gelopen. Klim er maar op, dan zie je wel weer.
Ik raakte meteen in een opperbeste stemming. De Maumturks zijn niet hoog, wel woest. Een ruigheid die groeit in de mist, alles wordt groter, onbekender en onduidelijker. Twee toppen verder kwam ik zowaar twee mensen tegen. Ze vertellen me dat er de volgende dag (1 april) een challenge is: alle Maumturks in één dag, mag rennend. Het is 28 kilometer met 3.000 meter klimmen. En dat in dit apenterrein. Ik vertelde ze dat ik wilde gaan kamperen bij het kapelletje op de volgende pas, en ze vertelden me dat dat één van de checkpoints is, waar alle lopers langs moeten.
(Maumturk is een Engelse verhaspeling van Sléibhte Mhám Toirc, iets als ‘bergrug van de pas van het zwijn’, of misschien ‘met een pas waardoor je zwijnen naar de markt brengt’)
De volgende ochtend om zeven uur regende het flink, maar de eerste renners kwamen al langs. Ik ontbeet en wachtte tot de regen over trok. Ik liep een stukje terug naar het checkpoint, waar me prompt om mijn deelnemerspapieren werd gevraagd. Zoals het wandelaars in deze contreien betaamt waren ze allemaal geamuseerd toen ik vertelde dat ik de andere kant op zou lopen. Op de volgende heuvel werd ik even ingezet om een achterblijvende wandelaar te vragen naar zijn welbevinden. De heuvelrug strekte zich nog veel verder uit dan me lief was, slingerend en eindeloos rotsig, maar toch was ik op tijd beneden om de bus te kunnen halen in Maam Cross, inderdaad, een kruising van wegen. Ik reisde naar Galway, kauwend op roomboterkano’s.
Wandelen in Ierland
Mijn eerste indruk is dat Ierland fijn wandelen is. Fijne lui, goed vervoer. Veel cultureel erfgoed van steentijd tot industrieel, lekkere geologie. Ik heb vrijwel geen paden gezien, het zou beter zijn als er informele paden of rights of way zouden zijn. Maar het is wel lekker ongebaand. De 1:25.000 kaarten zijn niet heel goed, ze missen nauwkeurige hoogte- en terreininformatie. De losse (papieren) kaart van Harveys, met alle bergen van Connemara, is uitstekend.
Nadelen zijn er ook, voor zover ik dat na 9 dagen kan zeggen. Het is tyfusnat op de grond en het landschap is grotendeels ‘sheepwrecked’ (bijna alleen gras, weinig loofbomen, struiken of kruidenlaag). Als je iets wilt maken van bijvoorbeeld Connemara National Park, dan moeten die schapen, waar niemand een reet aan verdient, achter een hek. Gewoon niet meer overal laten lopen. Begin snel met rewilding, dan verdien je veel meer, aan toerisme en visvergunningen. Zie Glen Feshie in mijn vorige verhaal: landeigenaar en miljardair Anders Hoch Povlsen kocht de estate en schopte de kaalvretende hertenplaag eruit en *ploef* binnen vijf jaar een explosie van planten-, insecten- en vogelsoorten. Schitterend. Hij koopt lekker door trouwens (nu 100.000 Ha).
Het grootste minpunt, is dat ik NUL roofvogels heb gezien. Heel bijzonder, 9 dagen 15 uur buiten én een oog voor roofvogels en ze dan toch niet tegenkomen.








































TGO Challenge 2022, ‘nabespreking’
Wat, 2022? Het is 2023 man. Schiet eens op.
Ja, ik ben deze keer erg laat met schrijven over mijn jaarlijkse Schotse tocht. Hoe zat het ook alweer? Ik ging meedoen aan de TGO Challenge, waarbij je vanaf één van 14 startpunten langs de Schotse westkust binnen 15 dagen moet oversteken naar de oostkust.
Eerder schreef ik over het maken van die route (hier). Dat was nogal leuk. Ook was ik in aanraking gekomen met een leuke groep mensen, de ’Challengers’, een bepaald soort wandelaar. Ze houden van Schotland en van wildkamperen. Naarmate de tijd vorderde ontdekte ik dat de meeste wandelaars niet erg originele routes volgden (dat hoeft ook niet), dat ze graag mikten op de sociale kant van het wandelen, en dat ze op z’n zachtst gezegd nogal georganiseerd waren. Bijna anti-avontuur. Ik kreeg het er een beetje benauwd van.
Het grappigste is natuurlijk dat je jezelf gaat vergelijken met die andere wandelaars.
“Ben ik ook zo?”. Haha.
Mijn start was in Kilchoan, op Ardnamurchan, een schiereiland waar je een trein, een boot, een bus en nog een boot voor nodig hebt om er te komen. De eerste dagen was ik lekker aan het rondstampen, langzaam slingerend naar het oosten. Dagelijks arenden gezien, zowel steen- als zeearend. Er waren 80 uitvallers vanwege het slechte weer, dat ik grotendeels wist te missen. Ik loop nu eenmaal niet volgens de klok maar volgens m’n neus. Ik genoot de eerste vijf dagen volop, vooral omdat ik lekker afgelegen heuvels in m’n route had opgenomen. Toen stak ik de Great Glen over naar Fort William. Van daaraf wordt het landschap weidser, braver, met meer mensen en meer aangeplante bossen. Voorbij Dalwhinnie komen daar grouse moors bij, zeg maar extensieve pluimveehouderij. Erg. Van elke streek waar geen roofvogels vertonen krijg ik activistische neigingen. Volg @raptorpersecutionscotland maar, dan snap je wat ik bedoel. Wel had ik regelmatig goed gezelschap.
Het Cairngorms National Park stak ik hoog over. Erg overtuigend. Pittig weer, harde wind. In Braemar viel ik, zoals voorspeld, in de sociale kant van de Challenge. Hoogtepunt was een gesprek met de eigenaar van Loch Callater lodge, over de effecten van het gelijktijdig drinken van cider en whisky. De rest van de tocht loopt over cultuurland en jachtterrein naar de kust. Na 375 kilometer en 17 bergen en bergjes stond ik op het strand bij Montrose. Op zo’n langere tocht heb je meer dagen waarop je van je sterke benen kunt genieten.
Mijn wandelmodus is “eenling die ontsnapt”, dankzij een eigenzinnige route met de nodige onlogische keuzes. Ik kampeer hoog, liefst. Snelheid is niet van belang. Ontsnappen was er deze keer niet bij, want ik moest mijn route volgen en me eens in de paar dagen melden bij Challenge control. Er kijken mensen méé, jeetje. Verder oostwaarts is de Challenge voor mij toch te collectief. Of ik ben teveel snob. De gesprekken over routes en tegenslagen, de schouderklopjes over de afstanden, ze stonden me tegen. Overgeorganiseerde mensen vinden iets gauw een tegenslag. Echt wel wat bijzondere mensen ontmoet hoor, maar dat gebeurt zonder Challenge ook.
Maar lijk ik nou op die Challengers? Jawel, vooruit. Ik ben ook een neuroot met m’n spullen. En ik ben tijdens het lopen nogal anti-autoritair. Dan is het leuk om gelijkgestemde ‘stravaigers’ tegen te komen. Dan kun je mooi kletsen over gekke uithoekjes. Maar verreweg de meeste wandelaars zijn nogal gefixeerd op kilometers en de exacte route. Dat vind ik geen wandelen.
Om kort te gaan: leuk experiment, maar ik zie er geen voordeel in om vaker mee te doen met de TGO Challenge. Misschien als ik boven de 70 ben weer eens, dan is de ondersteuning erg prettig denk ik. Erger nog: ik ging dit voorjaar voor het eerst sinds meer dan twintig jaar niet naar Schotland. Ik probeerde Ierland, The Emerald Isle. Onontgonnen terrein, jammie. Da’s m’n volgende stukje.



































Hogerop kamperen / camping on top
De surrogaat-TGO Challenge 2021 / Faux TGO Challenge 2021
English text below
De COVID-regels hielpen mijn TGO Challenge om zeep. Eind Augustus waren de regels milder, en glipte ik door alle controles naar Schotland. Zoveel controles, nul vakantiegevoel. Dat begon pas in de haven van Oban, waar de ferry naar het eiland Mull lag te wachten in de zeemist.
Je vindt het volledige wandelverhaal met route en foto’s op Walkhighlands.
Als ik een korte samenvatting moet geven: dit was het jaar van het hoog kamperen. In 2020 was de wind veel te hard om zoiets te wagen, dit jaar was het weer zo mild dat je eigenlijk overal wel kon staan. Als je hoog kampeert, draai je de dagen om: je begint met een afdaling en eindigt met een klim. Heerlijk. Daarnaast hield ik de regels van de Challenge in gedachten: de route moet continu zijn. In plaats van op bevoorradingsdagen een sprongetje te maken, probeerde ik echt om een doorgaande route vast te houden. Eén uitstapje: het eiland Ulva. Schitterend.
Schotland is mooi in Augustus. De heide in bloei, de varens hoog en overal ijskoud zwemwater als je het te heet krijgt. Het zwermt van de teken, en ook de midges zijn er nog, maar daar wen je wel aan.
De 2022 TGO Challenge is aan het rijpen. Het merendeel van de route is klaar, alleen 4 dagen in het midden zijn nog 5 km te lang of 500m te hoog. Later meer!
Faux TGO Challenge 2021
When the postponed TGO Challenge took place in June, COVID rules kept me from attending. I deferred my place to 2022. My plane tickets were also deferred, to the end of August. My walk started on the Isle of Mull, crossed to Morvern and across the Mamores to the Nevis range.
With the TGO Challenge in mind, I took more effort to keep my route continuous. And I decided to try and camp as high as possible. It turned out to be easy, because the weather was benign. Quite warm, and mostly still. So from now on, August equals high camps. And ticks. And swimming. All camp spots are listed below. If you want to read the full report, with maps and descriptions, please go to Walkhighlands.
Me, I’m working on my revised route for TGOC22. Seven days are copied from my 2021 route plan, four days are new and quite final, and four days in the middle are not ripe yet, the walks all are either 5km too long, or 500m too high 😉















Who selects the camping spot?
TGO Challenge 2021 preparations part 3 [click here for part 2]
Every now and then I read French philosophers. It makes me feel intelligent, after only a single paragraph. Last week I read Roland Barthes. He’s brilliant when talking about signs and language. He said of Jules Verne – the 19th century writer of adventures – that it’s not the adventures that are so appealing to the reader, it’s the compatibility with childhood. Let’s elaborate on that. Verne delights in the finite, on a ship’s deck, aboard a submarine, watching the wild world. I remember treating any piece of wasteland, like a building site in preparation, or the fringes of my granddad’s farm, as a world in itself, however small. My world. Indoors, any child builds huts and tents using chairs and bedlinen. The man-child walking the Highlands likes to hide in a tent, snug inside the sleeping bag while the storm (the infinite) batters the flysheet. From all this, I deduce that the TGO Challenge is not an adventure (almost everything is under control), it is rather a very nice celebration of things boys and girls like.*

Prospect and Refuge
25 years ago I read Yi Fu Tuan (a China-born American geographer) about the experience of landscape. He reduces the experience of landscape to two words: Prospect and Refuge. To rest, to plot the next move, man seeks refuge. To hunt and to conquer, man seeks prospect. You want the hilltop, and for that you go out on a limb, into the open. When tired, you seek the glen or the woods. Every lover of mountains recognises the relief when, coming down from a summit, the tree line is reached. In Scotland, prospect and refuge are conveniently close together.

While summits are precisely located points, known to everyone, the camping spot doesn’t exist, you have to create it. I like that, the strictly private action that is the placement of a tent. On the TGO Challenge Route Sheet you have to fill in camp coordinates. But pinpointing a camping spot is a bridge too far: I need to see for myself where I make my home. I select an area, where I expect to find a good spot. I’m not ashamed to tell you I spend quite some time walking up and down the area, not necessarily because I cannot find a flat spot, but because I have to get used to the place, it has to feel right. Don’t ask me what that is, for who selects the camping spot? The child. Don’t expect it to be a rational thing.
The extremes
Once you recognize what wild camping does for you, you can optimize it. The high camp unites prospect and refuge: safely inside the tent, looking down into the night between the hills, the lights of roads and ships on the horizon. And in the morning, you’re on top of the world right from the start. The low route disappoints: after resting and planning inside the shelter, no prospect is gained, because the safety of the glen is chosen over the ridges. Many Challengers complain of boredom on their low routes. For a reason. The child likes the snug tent, but its snugness is greatly enhanced by venturing out, and returning to it. I’d like to put it stronger: not venturing out eventually kills the tent’s attraction. Feeling vulnerable out on the hill? The lightweight tent is the perfect solution: whenever you feel you’ve had too much openness, you can turn prospect into refuge by just pitching it. Magic.




*an important condition: free will. There’s many children and adults living in tents involuntarily, in refugee camps or on the run. This kind of tent still provides refuge, but it’s anything but a celebration. Awfully privileged, wild camping in the hills…
The Italian connection
TGO Challenge 2021 preparations part 2 / click here for part one
If an Italian man dresses up to make an impression, he will never let on whether he’s going to a bar or to his mother. I’m sympathetic to this principle. Walking friends have described me as extremely opportunistic, route wise. So, when walking across the Highlands I’d be ready for the high ridges, but when the weather forces me to walk the landrover track down in the glen, I will do so and happily pretend it’s my choice. My TGO route for the coming west to east crossing of the Highlands must accommodate this behaviour. Designing such a route is fun. The only problem is that my imagination runs wild and before I know it I the maps are filled with scribbles and options. I love it, except…

… TGO Challenge Control forces you step up with only one main route, and one Foul Weather Alternative. There’s a route sheet you download and fill in, box by box, in great detail. This makes playing the tourist and following every whim a lot harder. Challenge Control would make an Italian write down which bar he would enter, what lady he would walk up to and what would happen next. Would the Italian ever confess to walking a dull route, on paper?

Once described, one sends the route off to Ali & Sue, the gatekeepers at Challenge Control. They are Challenge veterans themselves. They assign you to a vetter, a person that checks your route against rules and safety regulations, Julia in my case. This week, she sent my route back with a list of formal issues. Simply put: I’m not allowed to leave so many options open, and I should write the main route and foul weather alternative sections in the box of the day they are to be walked. This feels like filling in forms for tax return. Thou shalt jump through hoops. On the positive side: the formalities made me cut out bland stuff, and made me commit to my route.
All this goes against my habit to sneak off into a fold in the landscape. My predisposition is to hide, to escape and turn up in unlikely places. But Challenge Control’s responsibility is to find me, so I will have to suppress my urges and be traceable. Let’s find out how much escapism I can fit in there. Supervised escapism, does that count?

Update: the minute I published this post, I got a message from Ali & Sue: “Thanks for this which looks good to us. We will pass it on to Julia for a closer look at the detail”. More on this in a week or two…
Update 26 January: Julia Hume vetted the route, I made two corrections and then it was signed off, ready to be walked!
“Dyneema Hybrid Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded Tent Peg Bag”
TGO Challenge 2021, preparations part one
Madness. We are locked down and I got a place on the 2021 TGO Challenge, a walk across the Highlands of Scotland (Read more about it here). This is the first post, in English, about my TGO preparations and walk. The walk is in May, preparations are just what I do every winter, absorbing maps.
The good old romantic babble claims the Highlands separate the men from the boys (the women from the girls), build character, reveal the real you to you. Repeating this, supporting it with gear, building communities around it in a wave of instagram-posts and books … doesn’t make it true.
One might as well claim that walking the Highlands is easy, easier than working life, easier than raising children, easier than the culturally complex task of visiting an art gallery on opening night (how to dress, what to say, who to avoid, how little to drink, how late to arrive? Whoa!).
‘By what route shall I descend Ben MacDui if the weather comes down?’ is dead easy by comparison. Still, the outdoors is made out to be difficult, and scares people into buying gear that has eleven word names, like said cuben fiber tent peg bag. I clicked on it, it was that close! Madness.

This will be my 20th wander in the Highlands. My career started with hitchhiking in jeans, followed by a long period of semi-heroism, doing more or less dangerous/daft things, in recent years growing into the subtle art of mobile waiting, mixing roughing it and touristy stuff into a pleasant blend. I try to counter the nature-adoring pose of the romantics or the heavy handed gear talk of the control freak type of walker. For me, walking is doing nothing. Turning it into a sport, by pole-flaying along at great speed, or turning it into a religion, by striking a pose every turn, just shows how bad people are at doing nothing.


Yet, I might be counted as a member of the Church of Hillwalkers. I keep a log of classified hills and aim for them, I own a too expensive handmade tent, I sleep under a quilt with custom colours, I donated to Walkhighlands and won its prize for report of the month.
But I will go great lengths to deny my membership. Call me a snob or spineless, I like my identity to be layered. I’ll be my own subcategory of hillwalker-designer, neither mountaineer nor artist. I’m in-between but hey, I can handle a pub full of hillwalkers. And I might even dare going into an art gallery during opening night.
So what has all this to do with the TGO Challenge? For one, this challenge will be a nice and purposeless saunter, mixed with daft high stuff. That’s what I’m aiming for.
Soon: since it serves no purpose, my route had better be baroque.
Click here for TGO Challenge 2021 preparations part two
