Schrijven onderweg doe ik niet veel, merk ik, maar filmpjes heb ik wel.
Deze is van de etappe tussen Callander en Fort Augustus. Gepost op Instagram, maar een kopie hier plaatsen kan ook natuurlijk.
Categorie archieven: Schotland
De kantoorbaan
“Heb je de route thuis bedacht?” Is een vraag die ik onderweg vaak krijg van mensen met wie ik klets.
Het antwoord: ja en nee. De grote lijn zeker. Die is in brokken van 150-200km gemaakt, die ter plekke opgeknipt moeten worden in dagetappes van ongeveer 30 kilometer. Die lopen van km0 naar km30 naar km60, tenzij het begin van een nieuwe weeketappe halverwege een dag valt.
De etappe van Moffat naar Stirling bijvoorbeeld, is 167 km, maar ik ben in Peebles (km49) bijgetankt in een hotelletje, dus de eerste dag daarvandaan begint op km49. Ik zet dan 49 + 30 + 30 + 30 + 24 uit tot Stirling, 4 dagen dus. Binnen die eerste 30km ligt het dorpje West-Linton op km22. Op Google Maps zoek ik of ze daar een winkel hebben, daar koop ik dan avondeten. Daar ga je niet mee sjouwen. Ontbijt is altijd granen + melk en dat koop ik per 4 of 5 dagen, in plaatsjes waar ze een grote supermarkt hebben (die verkopen melkpoeder en Alpen Muesli in de 950gr verpakking, jaja).
Tweede ontbijt of pre-lunch is in een cafeetje op ongeveer 8-12km van de dagstart. Die zoek ik soms uit, vaak pak ik de kans als die zich voordoet.
Je ziet het al aankomen: als ik 5km afsnij of toevoeg, verschuift alles. Dat gebeurt ter plekke: ik zie dat het pad ‘zonder reden’ een heuvel meeneemt, die knip ik er uit. Of ik moet omlopen voor een winkel in een stadshart. Alle schuifjes komen dan anders te liggen. Ik kan een dag dan ook gewoon langer laten worden. Maarrrr… zo kwam ik aan die blessure! Die liet zien dat je niet zomaar extra kilometers kan nemen, zeg iets richting 40.
Vanwege de blessure had ik later extra dagen nodig. Mijn terugkomst op Frederiek haar verjaardag ligt vast, dus heb ik de route door Schotland rechtgetrokken (die was toch veel te frivool). Paul Copestake leverde snel een schets voor het stuk tussen Carlisle en Fort Augustus. Die schets was 447km, maar bestond uit rechte verbindingen tussen plaatsen. De hele schets omzetten in een route die echt paden volgt maakte m 1/5 langer, maar door de bochten er weer uit te strijken is het nu 486km. Die route is mij nog niet echt bekend, dus allerlei meet- en bijschaaf werk volgt.
Op veel dagen is er 500-1000m te klimmen, waardoor het verstandig is die dagen korter te maken.
De laatste zes dagen naar Fort Augustus is zonder winkels, dus moet er een bijtank-adres in waar een doosje eten heen kan. De accomodatie moet bereid zijn het aan te pakken.
En dan nog gas, opladen, wassen. Enzovoort, enzovoort.
Foto’s volgen, heb het nu te druk 😉
De blessure
Ik mocht bij Chris in de tuin kamperen. ‘Ik ben er tussen vier en vijf’, zei ik tegen hem. Zijn tuin lag mooi op de route. Toen ontdekte ik dat de tuin niet in Lower Heyford was maar in Upper Heyford, toch een stukje verder. Om toch op tijd te komen sloeg ik een rustpauze over.
Eenmaal bij zijn huis aangekomen belde ik aan. Zijn zoon, vlassig snorretje, vlekkerige joggingbroek, deed open. Hij zei: ‘mijn vader komt pas na zessen thuis, zet je tent maar op in het tweede deel van de tuin’. Ik had me dus helemaal niet hoeven haasten.
De volgende dag had ik een gelukje: Een stuk verderop langs het Oxford Canal lag een pub met een kampeerveldje er achter. Door te eten bij de pub hoefde ik die dag niet op zoek naar een winkel. Naarmate de dag vorderde bleek dat het allemaal nogal ver was. Het pad langs het kanaal was scheef en erg ongelijk. En zo kwam het dat ik twee dagen achter elkaar te ver liep en te weinig rust had. Mijn scheen, rechts, zwol op en voelde geïrriteerd. In mijn aantekeningen zie ik dat er nog een derde lange dag volgde. 106 km in drie dagen. Op de vierde dag was het allemaal moeizaam. Ik lastte een kortere dag in. Op de vijfde dag gaf ik nog even gas omdat ik een kamer in Birmingham had geboekt. Je snapt: ik strompelde dat appartement in.
Met zo’n blessure kan zo’n lange tocht niet doorgaan. Je moet stoppen. Paniek in de tent. Na nog wat dagen klooien reisde ik naar Manchester omdat Lein en de kinderen over kwamen. We hadden een geweldige tijd met zijn vijven. De reisleidster liet ons wel lopen: 12 km per dag. Maar de schat had ook een nieuw paar schoenen voor mij meegenomen. De alleronbenulligste schoenen die ik heb. Heerlijk zacht waardoor m’n voeten zich meteen beter voelden.
Je zou het liefst precies de juiste afstand lopen. Ver genoeg om ergens te komen en veel te zien, weinig genoeg om geen blessures op te lopen. Natuurlijk zijn er ook nog de omstandigheden: die winkel die dicht is, die camping die alleen caravans neemt, het pad dat afgesloten is, de openingstijd die je niet haalt tenzij je harder loopt.
Het ‘op tijd komen’ en ‘doen wat je toegezegd hebt’ laten mij dan altijd een stapje harder lopen. Discipline! Eigenschappen die in principe goed zijn. Maar ze hebben een keerzijde als ze op korte termijn worden ingezet. Te veel nadruk op een dagafstand of -doel in plaats van op het grotere geheel, toezeggingen aan onbelangrijke mensen.
(Ik heb wel rustdagen ingebouwd. Maar rustdagen zijn als spaargeld, die geef je het liefst niet uit, Want stel je voor dat je ze later harder nodig hebt.)
Gelukkig kan diezelfde discipline de boel oplossen. Als je dat ‘doen wat je gezegd hebt‘ nu op een hoger niveau toepast, dus niet ‘ik moet er om vijf uur zijn’ maar ‘zolang ik 1 juni maar klaar ben’. En als de zelfdiscipline nou wordt ingezet niet om een etappe te halen, maar om te zorgen dat je heel blijft en er plezier aan beleeft?
Zo gezegd zo gedaan: de afstand door de helft, en dan eerst zorgen dat de blessure verdwijnt. Dat is inmiddels gelukt, het ziet er weer goed uit voor de tocht.







Ongehoorzame Engelsen
Het eerste voorval gebeurt op het Thames Path bij Egham. Een meisje en haar moeder vertellen mij dat het verderop is afgesloten. Daarop raadpleeg ik mijn kaart. Als ik opkijk staat er een sjieke man voor me, met zijn al even sjieke vrouw. Zo’n man met platina grijs haar in fijne golfjes en een choker. Zijn vrouw heeft een kapsel waar zo een diadeem in kan. Als ik vertel dat het pad is afgesloten, ontsteekt er in zijn ogen een anti-autoritair lichtje. ‘O, en zullen we dat samen eens gaan bekijken?’. Hij kijkt mij aan met een twinkel, ik beantwoord zijn blik en vanaf dat moment hebben we een plan. En mevrouw dan? Op gezette tijden moedigt zij haar man aan. Zij fluistert: ‘He could be French’. Kennelijk dicht zij de Fransen een anti-autoritair hart toe. Maar de Engelsen kunnen er ook wat van.
Hij vertelt: ‘dat pad is al vaker afgesloten geweest we kunnen er vast langs’. Eenmaal aangekomen bij de afsluiting schrikt hij. Een nagelnieuw hek van het type dat ik al eerder gezien heb, met spijlen met een halfronde doorsnede dat in drie geslepen punten uiteen waaiert. Oogt intimiderend en effectief. Bovendien heeft het van die uitstaande schermen boven het water, dus je kunt er niet omheen. Mijn sjieke medeplichtige – ik noem hem Charles – laat zich niet zo 1-2-3 afschepen. Om zich heen kijkend ontdekt hij een poort naar een aanliggende volkstuin. Hij begint die poort te slopen. Zijn vrouw (ze heet Jocelyn) zegt: ‘dat is privé eigendom’, maar niet al te hard.
Even later komt er een sportief geklede fietser aan rijden. Een vrouw van een jaar of 70. Charles en deze vrouw, Abigail, beginnen mij en mevrouw uit te leggen wat er gaande is. Er is een boom op het bruggetje gevallen. De boom werd opgeruimd in 2023. Daarna werden het pad en het bruggetje gewoon gebruikt. In 2024 heeft de gemeente plots bedacht dat de situatie niet veilig was. Ze hebben het pad afgesloten met een eenvoudig hek. Dat hek, en opeenvolgende nieuwere versies ervan, zijn tot vier keer toe gesloopt door gebruikers van het pad. En nu heeft de gemeente geantwoord met dit hek, dat in Calais geen gek figuur zou slaan. Charles en ik briesen van verontwaardiging dat zoveel incompetentie verhuld wordt met zoveel agressie. We zijn het allemaal eens, maar het hek lacht ons uit.
Charles, Jocelyn, en ik keren terug en lopen samen naar de Sainsbury‘s. We zijn heel tevreden met het uiten en afreageren van onze opinie. We hebben het begin van een politieke daad verricht door gevieren de petitie voor het heropenen van het pad te ondertekenen.
De omleidingsroute is klote maar ik bereik zonder verdere blokkades mijn slaapplek.
Een week later zit ik langs het Oxford Canal op het gras naast een sluis. Ik wacht tot de zon ondergaat om er te kunnen kamperen. Ondertussen maak ik eten. Er verschijnt een man met een piratenhoed, model 1770, een paars shirt en zes boodschappentassen van allerlei soort. Ik zeg: ‘Capt’n! Bringing back the booty?’ Hij antwoordt met ‘Aye, Alright? See you later!’ Ik ben benieuwd. Even later komt hij terug met een lege kruiwagen. Dat is voor de rest, zegt hij. Ik vraag hem hoe hij er over denkt als ik hier ga kamperen. ‘Oh dat is prima’, zegt hij, ‘maar er zijn wel betere plekken om te kamperen. Verderop is een stukje bos. De eigenaresse ervan laat je daar wel staan. Er is ook een plek voor een kampvuur’. ‘Niet te veel bramen?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘er zijn ook grassige plekken. Trouwens, ik ben Craig’. Ik stel me voor, pak in en ga erheen.
Door een gat in de haag kom ik het kleine bos binnen. Rechtsvoor zie ik een heleboel zooi en een paar mensen rond een vuurtje. ‘Hallo ik ben Klaas’, zeg ik. Een klein vrouwtje met grijs piekhaar en borstelige wenkbrauwen verschijnt. ‘What is it you want?’ vraagt ze. ‘Bent u de eigenaar?’, vraag ik. ‘Craig heeft mij hierheen gestuurd. Hij zei dat ik hier wel om kamperen’. Het vrouwtje overdenkt wat te doen. ‘Hij kan wel op jouw oude plek staan’, zegt het vrouwtje tegen een andere vrouw. Langs ineengevlochten rozen en meidoornranken, over een kronkelig pad, langs open plekken met stenen en over een bruggetje van pallets leidt zij mij naar een open plek met heel lang heldergroen gras. Het ziet er uit als een bed voor elfen. Ik reageer verrukt. Zij legt uit hoe het hier gaat. Er mogen een bepaald aantal dagen mensen zijn hier, maar die moeten dan wel werk komen doen. ‘Oké’, zeg ik, ‘ik zet mijn tent op en dan kom ik me melden om je ergens mee te helpen’.
De andere mensen vertrekken. Ik loop terug naar het vuurtje en vraag Fern, zo heet ze, wat ik kan doen. Zij zegt dat er wat belangrijke spullen versjouwd moeten worden omdat ze anders misschien meegenomen worden door ‘boaters’. Het blijkt te gaan om een stapel lange stammetjes van hazelaar sleedoorn en meidoorn. Ook krijg ik de opdracht om een halve meidoornboom los te trekken uit eeb enorme wolk klimop. Afijn, het lukt allemaal. Ondertussen vertelt zij hoe het hier zit. ‘Dit is een speciale plek, ik heb hem gemaakt voor mij en mijn heidense vrienden. Ik luister maar de planten in richt de plek in zoals bij ze past.’ De plek oogt rommelig maar ik zie al wat moois ontstaan. Ondertussen komt zij met de een naar de andere uitspraak. ‘Ik ben eigenlijk een Hobbit man.’ En ‘Niemand heeft er iets mee te maken wat er in mijn broek gebeurd’. Of: ‘Ik ben een enorme dendrofiel, wat voor kwaad doe ik daar nou mee?’. Ze vertelt me nog veel meer wat ik hier niet zal vermelden. Iets later bied ik haar aan om te gaan kijken hoe het is met Craig. Ik loop naar zijn boot Owlfred genaamd, maar die is afgesloten. Daarna loop ik stroom afwaarts naar het andere eind van het bosperceel. En ja hoor daar zitten Craig, zijn vrouw Jemima, Matt, Lewis en de dochter van Matt rond het kampvuur. Craig zet een kruiwagen schuin voor mij om in te zitten. ik vraag het gezelschap hoe zij hier gekomen zijn. Matt leeft acht jaar op de boot maar heeft nu een huis gekocht. Daar trekt hij een beetje vies gezicht bij alsof hij in mij een anti-kapitalistische activist ziet die eigen bezit maar vies vindt. Craig en Jemima hebben dit deel van het kanaal als favoriete stek en zijn hier vaak. Lewis is het type klaploper met dreadlocks, aan het bietsen, aan het niksen en ook nog gelijk aan het hebben. Matt is duidelijk een van de vele gescheiden vaders die op een boot leven. Dan heb je alleen maar zwarte T-shirts met lange mouwen nodig en één trui. Dat is handig. Natuurlijk ontdekken ze al snel wat ik aan het doen ben. Ik merk dat ik meer zin heb om te slapen. Ik vertel Fern nog waar het gezelschap te vinden is en ga dan naar bed. In de nacht schijnt de maan door de gevlochten takken. Voor het eerste licht word ik wakker van de bekende bosuil in het roffelen van specht. Ik besluit om niet de Grand Prix van Suzuka aan te zetten. Dat past hier niet. Ik ben dankbaar voor deze plek in ik ben eigenlijk wel heel opgelucht over de volksaard van de Britten. Veel minder stijf en conservatief dan ik gedacht had













Approval voor de wildkampeerder
Uitgelicht
Ik loop de White Horse binnen. Laag, donker, vol met parafernalia en schilderijtjes, een paar mensen aan de bar, maar niet van die heel erge barhangers. ‘What can I get you?’ zegt Nigel de barman. Ik vraag iets alcoholvrijs en ga daarna buiten op het bankje zitten. Pubhond Colt bedelt bij alle voorbijgangers – preciezer, hij bedelt bij dorpsgenoten – en zelf moet ik ook eens gaan bedelen. Ik ga terug naar binnen en stel Nigel de vraag: ‘als ik hier in de buurt wil kamperen hoe gaat dat dan in z’n werk?’ ‘Ik ben niet van hier’, zegt Nigel en geeft de vraag door aan barvrouw Lizzie die op haar beurt de dichtstbijzijnde gast in zijn zij port. ‘Greg, deze meneer heeft een vraag’. Ik herhaal de vraag ‘stel ik zie een mooi veld en vraag iemand of ik er mag staan?’ Greg zegt ‘Ooo it depends on which field, in which place, and what person you ask.’ Een Lord of the Rings-achtig antwoord. ‘But otherwise just put it up, I would be shocked if anyone would send you away’. De bar vrouw gebaart dat ze mijn waterzak en waterfles wel zal vullen met het slangetje van de bar. Kijk, zo ga je met een gerust hart op zoek naar een plek. Dit is juridisch gezien geen toestemming, zeker omdat er geen plek is genoemd, maar wel een soort van goedkeuring.
De dag erna is de ideale wereld: de pub Hook & Hatchett heeft een veld achter de pub waar je je tent neer kunt zetten. Yasmin van de bar zegt dat het gratis is als je toezegt dat je komt eten. Ze grijpt de kans om de Sunday Roast-drukte even te verlaten om me de geweldige doucheruimte te laten zien. Ver boven camping-niveau. Glanzende tegels in mooi lichtgroen, glimmende kranen, glazen douche-deur, verchroomde handdoeken-radiator. Op het veld mag ik staan waar ik wil. Vanwege de enorme drukte mag ik pas na zessen komen eten, maar ook de Roast is ver boven camping-niveau, zeker de perencrumble met custard.
Op de derde dag kom ik in Buckland bij een gezellig weggetje tussen de heuvels (‘downs’) met allemaal grote en grotere huizen ernaast. Ik bel in zo’n geval aan bij het huis met de meeste rommel. Daar wonen mensen die niet zoveel op hebben met strenge regels. Bij het huis Rose Dene is een vrouw de was aan het ophangen. Na wat charmante praatjes stel ik haar de vraag. ‘Nou’, zei ze, ‘in mijn eigen veld groeien te veel bramen’. Een prettige manier om te weigeren, vind ik. ‘Maar het veld aan de andere kant van de weg is van een investeringsmaatschappij. De eigenaar kijkt er niet naar om en het is pas nog gemaaid door een boer in de buurt’. Ook hier heb ik geen toestemming maar wel een soort impliciete goedkeuring en zeker een aanmoediging, voor een specifieke locatie nog wel. Ik steek de weg over en klim het veld op tot een bomenrij halverwege. Daar zet ik de tent achter op, mooi op tijd om het ochtendcondens er uit te drogen en uit zicht voor inwoners en bezoekers. Behalve voor het hondje BonBon. Die heeft mij snel gevonden maar zijn baasje heeft geen zin in de klim naar mijn stek.
In de laatste versie van dit verhaal, op de vierde dag, zijn de reacties op de vraag afwijzend (aarzelend ‘it’s all private property you know’). Erger is nog dat je langs de route allemaal mooie plekken ziet, omgeven door KEEP OUT bordjes en allemaal in het zicht van een huis of boerderij. Je blijft lopen. Het herhaalt zich. Weer doorlopen. Uiteindelijk moet je dan kamperen zonder toestemming, op een plek uit het zicht. Dat zijn in dichtbevolkt gebied niet de lekkerste plekken. Daarbij moet je wachten tot het donker wordt want er zijn altijd mensen die nog even een baal hooi naar hun paard komen brengen ofzo. Zat van het afwijzen van bruikbare plekken zet ik in een klein stukje bos – New Year’s Wood genaamd – de tent midden op het pad. Dat mag niet, maar is van alle illegale opties de minst illegale.
Zodra de zon onder is komt de hele buurt kijken: de bosuil vliegt gillend over, de das stommelt door het struikgewas, egels maken uitgebreid lawaai. Vanuit het gebladerte komen allerlei kevers en spinnen de tent binnenlopen, inclusief hun verwant de teek.


















Het donkerrode boekje
Uitgelicht
Hij kwam naast me staan maar keek niet in mijn richting, op een manier die suggereerde dat hij een praatje wilde maken. In de supermarkt had hij zojuist een klein kartonnen bekertje espresso uit de automaat gehaald. De automaat staat vlak naast de ingang en toch ver van de kassa, dus dat was voor hem nog wel te doen. Hij was namelijk een vluchteling. Of, een gelukzoeker, daar wil ik vanaf wezen. Ik ben zelf ook een gelukzoeker, en heb bovendien een lelijke bodywarmer, een tentje en een ongeschoren gezicht. Maar ik ben een wandelaar, dat ziet iedereen, toch?
Nog maar een paar kilometer eerder liep ik langs de autoweg. Voor me liepen mannen in vieze kleren, achter me liepen mannen in vieze kleren en rechts van mij was het landschap omgeturnd in een soort verlaten festivalterrein. Het lag bezaaid met plastic flessen en ander afval met hier en daar groepjes tenten, soms verbonden door grote stukken zeil. Overal dwaalden mensen in groepjes of alleen. Mijn route maakte een afslag. Toen ik de bebouwde kom van Loon Plage inliep kwam een auto mij tegemoet. De bestuurder staarde lang en nadrukkelijk, met een woedende blik. Hij zag in mij een vluchteling die het gewaagd had zijn dorp binnen te komen.
De man met het kartonnetje espresso had dat ook gedaan, alsof hij een gewoon mens was die toevallig heel hard gesport had of heel hard in de tuin gewerkt had waardoor zijn kleren vies waren geworden. Het was een kwestie van douchen en dan kon hij met zijn dochter naar paardrijles.
Ik sprak hem niet aan. Had ik geen zin om sympathiek te doen? Was ik eigenlijk wel heel blij met het onderscheid tussen mij en de ander? Wilde ik geen gesprek dat onvermijdelijk zou uitkomen bij mijn privilege (wandelen) en zijn gebrek daaraan (doelloos rondlopen tot je met de andere vluchtelingen verzameld wordt en met een bus naar weet ik veel waar gereden wordt).
De volgende dag liep ik over een prachtig breed strand richting Calais. Vanuit het zuiden verscheen een brullende strandbuggy. Op mijn hoogte aangekomen minder hij vaart. Het was een patrouillewagen. Hij verdween in de verte. Een half uur later ging ik even zitten om thee te drinken en iets te eten. De patrouillewagen verscheen weer, en minderde weer vaart. Waarom komen ze niet kijken? dacht ik. Toen ik weer ging lopen, werd snel duidelijk waarom de patrouillewagen niet gestopt was. 200 m verder kruiste mijn route een groep gendarmes. Het waren er vijf van het soort ‘kogelvrij vest, insignes, baarden, laarzen en camouflagekleuren’. Ik werd staande gehouden en moest vertellen wat ik aan het doen was. Ook wilden ze mijn paspoort zien. Dit had ik al verwacht dus zat het bovenin de rugzak. Er werd even flink doorgevraagd waar ik geslapen had, wat ik ging doen en wat er in mijn rugzak zat. Het was oké. Ik vroeg nog ‘is het moeilijk om Calais in te komen’. Nee, zei de grootste met een rossige baard, je moet gewoon je paspoort laten zien en je reservering voor de ferry.
Zwaai met je donkerrode boekje als een toverstokje en alles komt goed.
Ik dacht terug aan de man bij de supermarkt















l
Gelukkig zijn er Sjons
Deze wandeling was er eerst zoeen van vier dagen die ik wel eens maak in Nederland. Duidelijk gemarkeerde natuur ( mini oh en ah ), perfecte wandel- fiets- en mountainbike infrastructuur, eten van de AH of de Jumbo. De wandeling was ingebed in woon-kitsch – riet gedekt met antraciet kozijnen, stenen voortuin met zwarte Porsche – en veel eensgezinswoningen met stijlkenmerken die desnoods gelijktijdig naar 1880,1930, modernisme en boeren romantiek verwijzen. In Zeeland kwamen daar onafzienbare huisjesparken bij. Bungalows uit de jaren 60, puntdakjes met Noors kleurenpalet uit de jaren 90, mini boerderijtjes en nu dus ook antraciet metalen schuifpuien met verticale eiken-look planken. Hekken beschermen die vakantieparken, en eigenlijk ieders bezit, tegen de vreemdeling maar zoals ik het bekijk houden de hekken vooral de recreanten binnen.
Dan de campings. De meesten zijn niet bedoeld om op te kamperen met een tent. Het woord kamperen is flink genivelleerd: ook in een verwarmde camper op een parkeerplaats staan heet nu al kamperen. Dus wat ik ook Google er is er geen een die een wandelaar met een tent kan ontvangen. Of toch wel?
Ik word gebeld, het is een nummer dat ik eerder zelf draaide. Met Sjon! Ja hallo met Klaas, ik zag op uw website dat de camping open is van 15 maart. Maar is de camping voor een wandelaar misschien al open vanaf 12 maart? O, zegt Sjon, we zijn al de hele winter open. Hierna begint John aan een uitgebreide uitleg hoe ik zijn camping kan bereiken. Ik zeg, ik vind het wel, het staat op de kaart. Maar als ik aankom vanuit het dorpje Zanddijk, blijken al Sjon’s aanwijzingen noodzakelijk: tankstation langs, het zandpad in, langs het leegstaande huis op nummer 87 A, voorbij de schuur naar de coniferenhaag en dan over een heel stel in het gras gelegde grindtegels naar een rij caravans die er zo te zien al een tijdje staan. Ik zie een man met een ladder. Bent u de chef?, vraag ik. De man antwoordt in het Duits van niet. Zijn vrouw komt de caravan uit en tezamen beginnen ze mij wegwijs te maken op het terrein. Ik krijg de keus uit twee locaties. Ik kies de donkerste. Want mijn tent is zo’n beetje doorzichtig. Later blijkt dat op de tegenoverliggende caravans allerlei lichtjes aangaan en knipperen in allerlei kleuren. In het piepklein toiletgebouwtje is er precies 20 cm tussen douchegordijn en de deur om al mijn kleren op te hangen. In dat zijn er nogal wat, want het is koud.
Later, als ik gegeten heb, duikt Sjon op. Hij vertelt het hele levensverhaal van de camping en hoe alles zo gekomen is. Ik vertel hem van de vorige camping waar ik op plaats 7015 mocht staan en waar ik € 24,50 betaalde. Sjon moet lachen en rekent een tientje.
Beeld bij dit blog lukt nog even niet, wegens gedoe met de WordPress app. Ik schrijf dit in de browser, het toetsenbord bedekt wat ik typ. Mijn God, had niets moeten beloven over schrijven.

nou vooruit. Toch nog een foto van dag1

Bollenstreek, tweede dag.

Maasland












Grote plannen worden waar
Zodra het broeit weet ik dat het gaat gebeuren: een wandeling, maatje XL. De bestemming was gauw gevonden: Engeland. Een eindbestemming volgde vlak daarna: Ullapool, een stadje waar ik al 35 jaar kom. Zo is ook Schotland in de wandeling ruim vertegenwoordigd.
Maar vooral zal de wandeling heel Brits zijn: veel kastelen, ‘halls’, universiteiten, kalkriviertjes, venige heuvels, 18e-eeuwse kanalen, buitenwijken en veel, veel countryside. Afgetopt met een flinke portie Highlands.
Zo vlak voor vertrek (ik vertrek vanmiddag) past bescheidenheid, maar ik hoop dat het een mooie wordt, met voldoende verhalen en beelden om er een heus boek van te kneden. Wie weet!
Ik zal hier hopelijk 1x in de week posten om jullie te vertellen over wat ik gezien heb. Want dat is wandelen vooral voor mij: veel kijken, alleen maar kijken. Kijken jullie mee?


TGO Challenge 2022, ‘nabespreking’
Wat, 2022? Het is 2023 man. Schiet eens op.
Ja, ik ben deze keer erg laat met schrijven over mijn jaarlijkse Schotse tocht. Hoe zat het ook alweer? Ik ging meedoen aan de TGO Challenge, waarbij je vanaf één van 14 startpunten langs de Schotse westkust binnen 15 dagen moet oversteken naar de oostkust.
Eerder schreef ik over het maken van die route (hier). Dat was nogal leuk. Ook was ik in aanraking gekomen met een leuke groep mensen, de ’Challengers’, een bepaald soort wandelaar. Ze houden van Schotland en van wildkamperen. Naarmate de tijd vorderde ontdekte ik dat de meeste wandelaars niet erg originele routes volgden (dat hoeft ook niet), dat ze graag mikten op de sociale kant van het wandelen, en dat ze op z’n zachtst gezegd nogal georganiseerd waren. Bijna anti-avontuur. Ik kreeg het er een beetje benauwd van.
Het grappigste is natuurlijk dat je jezelf gaat vergelijken met die andere wandelaars.
“Ben ik ook zo?”. Haha.
Mijn start was in Kilchoan, op Ardnamurchan, een schiereiland waar je een trein, een boot, een bus en nog een boot voor nodig hebt om er te komen. De eerste dagen was ik lekker aan het rondstampen, langzaam slingerend naar het oosten. Dagelijks arenden gezien, zowel steen- als zeearend. Er waren 80 uitvallers vanwege het slechte weer, dat ik grotendeels wist te missen. Ik loop nu eenmaal niet volgens de klok maar volgens m’n neus. Ik genoot de eerste vijf dagen volop, vooral omdat ik lekker afgelegen heuvels in m’n route had opgenomen. Toen stak ik de Great Glen over naar Fort William. Van daaraf wordt het landschap weidser, braver, met meer mensen en meer aangeplante bossen. Voorbij Dalwhinnie komen daar grouse moors bij, zeg maar extensieve pluimveehouderij. Erg. Van elke streek waar geen roofvogels vertonen krijg ik activistische neigingen. Volg @raptorpersecutionscotland maar, dan snap je wat ik bedoel. Wel had ik regelmatig goed gezelschap.
Het Cairngorms National Park stak ik hoog over. Erg overtuigend. Pittig weer, harde wind. In Braemar viel ik, zoals voorspeld, in de sociale kant van de Challenge. Hoogtepunt was een gesprek met de eigenaar van Loch Callater lodge, over de effecten van het gelijktijdig drinken van cider en whisky. De rest van de tocht loopt over cultuurland en jachtterrein naar de kust. Na 375 kilometer en 17 bergen en bergjes stond ik op het strand bij Montrose. Op zo’n langere tocht heb je meer dagen waarop je van je sterke benen kunt genieten.
Mijn wandelmodus is “eenling die ontsnapt”, dankzij een eigenzinnige route met de nodige onlogische keuzes. Ik kampeer hoog, liefst. Snelheid is niet van belang. Ontsnappen was er deze keer niet bij, want ik moest mijn route volgen en me eens in de paar dagen melden bij Challenge control. Er kijken mensen méé, jeetje. Verder oostwaarts is de Challenge voor mij toch te collectief. Of ik ben teveel snob. De gesprekken over routes en tegenslagen, de schouderklopjes over de afstanden, ze stonden me tegen. Overgeorganiseerde mensen vinden iets gauw een tegenslag. Echt wel wat bijzondere mensen ontmoet hoor, maar dat gebeurt zonder Challenge ook.
Maar lijk ik nou op die Challengers? Jawel, vooruit. Ik ben ook een neuroot met m’n spullen. En ik ben tijdens het lopen nogal anti-autoritair. Dan is het leuk om gelijkgestemde ‘stravaigers’ tegen te komen. Dan kun je mooi kletsen over gekke uithoekjes. Maar verreweg de meeste wandelaars zijn nogal gefixeerd op kilometers en de exacte route. Dat vind ik geen wandelen.
Om kort te gaan: leuk experiment, maar ik zie er geen voordeel in om vaker mee te doen met de TGO Challenge. Misschien als ik boven de 70 ben weer eens, dan is de ondersteuning erg prettig denk ik. Erger nog: ik ging dit voorjaar voor het eerst sinds meer dan twintig jaar niet naar Schotland. Ik probeerde Ierland, The Emerald Isle. Onontgonnen terrein, jammie. Da’s m’n volgende stukje.



































Hogerop kamperen / camping on top
De surrogaat-TGO Challenge 2021 / Faux TGO Challenge 2021
English text below
De COVID-regels hielpen mijn TGO Challenge om zeep. Eind Augustus waren de regels milder, en glipte ik door alle controles naar Schotland. Zoveel controles, nul vakantiegevoel. Dat begon pas in de haven van Oban, waar de ferry naar het eiland Mull lag te wachten in de zeemist.
Je vindt het volledige wandelverhaal met route en foto’s op Walkhighlands.
Als ik een korte samenvatting moet geven: dit was het jaar van het hoog kamperen. In 2020 was de wind veel te hard om zoiets te wagen, dit jaar was het weer zo mild dat je eigenlijk overal wel kon staan. Als je hoog kampeert, draai je de dagen om: je begint met een afdaling en eindigt met een klim. Heerlijk. Daarnaast hield ik de regels van de Challenge in gedachten: de route moet continu zijn. In plaats van op bevoorradingsdagen een sprongetje te maken, probeerde ik echt om een doorgaande route vast te houden. Eén uitstapje: het eiland Ulva. Schitterend.
Schotland is mooi in Augustus. De heide in bloei, de varens hoog en overal ijskoud zwemwater als je het te heet krijgt. Het zwermt van de teken, en ook de midges zijn er nog, maar daar wen je wel aan.
De 2022 TGO Challenge is aan het rijpen. Het merendeel van de route is klaar, alleen 4 dagen in het midden zijn nog 5 km te lang of 500m te hoog. Later meer!
Faux TGO Challenge 2021
When the postponed TGO Challenge took place in June, COVID rules kept me from attending. I deferred my place to 2022. My plane tickets were also deferred, to the end of August. My walk started on the Isle of Mull, crossed to Morvern and across the Mamores to the Nevis range.
With the TGO Challenge in mind, I took more effort to keep my route continuous. And I decided to try and camp as high as possible. It turned out to be easy, because the weather was benign. Quite warm, and mostly still. So from now on, August equals high camps. And ticks. And swimming. All camp spots are listed below. If you want to read the full report, with maps and descriptions, please go to Walkhighlands.
Me, I’m working on my revised route for TGOC22. Seven days are copied from my 2021 route plan, four days are new and quite final, and four days in the middle are not ripe yet, the walks all are either 5km too long, or 500m too high 😉














