In grijs, nat en winderig novemberweer in het bos gaan slapen? In een bivakzak? Een domme actie, op het eerste gezicht.
Ik ga even terug naar 23 november, zes uur ’s avonds. Ik stap uit de sprinter op Driebergen-Zeist. Ik ben de weg nog niet overgestoken of het begint al. Langs het fietspad is het meteen zo donker dat ik een rood knipperlampje (het achterlicht van mijn fiets) aan mijn rugzak moet hangen. Dan volgt een uur over zandwegen door donker bos. Ik strijk neer op een bult net buiten de afrastering van het natuurgebied. Ik leg mijn strook Karwei-afdekfolie op drie plekken, om de slaapwaardigheid van de nattige bladeren te testen. Je wilt weten of het vlak is, voor je verder gaat met uitpakken. – Het regent. Als het regent kun je een bivakzak niet openleggen om erin te kruipen zonder dat de binnenkant nat wordt van de regen en van je natte regenkleren. Daarom eerst de slaapspullen uit de rugzak in de bivakzak. Dan het matrasje opblazen. Het strekt zich in de zak, alsof iemand z’n knieën optrekt en weer neerlegt. Telefoon, e-reader, toilettasje en hoofdlampje mik ik in de hoek van het hoofdeinde. Daarna trek ik schoenen, gamaschen en regenbroek uit. Zittend draai ik mijn benen in de bivakzak en dan ook meteen in de lakenzak. De regenjas blijft buiten, onder het hoofdeinde, net als de rugzak en m’n schoenen. Dan kan ik gaan liggen en kan de zak dicht. – Zoals je thuis op je zij ligt met je dekbed om je heen, zó dat je nog precies je boek kunt lezen, zo omvat de bivakzak mij, met een luchtgaatje open. Eigenlijk moet al mijn adem naar buiten door dat gaatje, want anders blijft er damp achter in de zak. Volgens de fabrikant kan dat ontsnappen door het geavanceerde materiaal van de bovenkant, maar als dat doorweekt is werkt dat niet. Dan condenseert het en wordt het dons langzaam nat. Door het luchtgaatje zie ik nat blad en natte bomen tegen een hemel die geelgrijs verlicht is door de A12 verderop. Regendruppels trommelen direct op mijn lijf, alsof er hommels tegen me aan vliegen. Ik ruik hoe alles in humus verandert. – De bosgrond is toch iets schuin. Het grondzeil en de bodem van de bivakzak zijn glad, dus met elke beweging schuif ik langzaam van mijn plek. Zo raken mijn schoenen en rugzak onbedekt. Ze regenen nat, tenzij ik weer in actie kom om ze opnieuw onder me te steken. Ik wacht even tot ik inzie dat het niet anders kan en ga dan aan de slag. Na nog een rondje ‘gekloot met dure materialen’ warm ik weer op. – De nacht duurt zeker 14 uur. Dan is ‘plassen voor het slapen gaan’ niet toereikend. Rond een uur of twee wurm ik me, binnenin de bivakzak, in m’n jasje en rits de zak open. Druppels van de boom vallen in de slaapzak. Ik reik naar mijn schoenen en ga er met blote voeten in. Ik zet een stap buiten het bed en plas. Daarna draai ik het hele instap-protocol weer af.
Dit slapen in een koud bos lijkt wel koosjer koken, of een kabinet formeren. Veel moves, grote raadsels voor de kijker. Zo’n ritueel, leidt dat nog ergens toe?
Het hagelt. Later worden het van die witte balletjes, zacht ruisend op mijn slaapplek. Na de bui zie ik de maan, links van me, door een web van zwarte stammen. Voor me loopt het terrein op tot een borstwering van donkere sparren, die de nachthemel afzetten met een kartelig silhouet. Daarboven staat Cassiopeia fonkelend in de herfstkou. Maar ik zie ook vóór de bomen sterren. Die flonkeren precies zoals de sterren in de hemel. Die sterren zullen wel gewoon tussen de takken door schijnen. Maar nee, ook als ik mijn hoofd beweeg, blijven de sterren stralen, vóór de bomen. Ze zijn perfect rond. En zo fel, groot en klein.
Ik heb in geen tijden zoiets moois gezien. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. De bomen, de nieuwe sterren, het glinsterende wit op de bosbodem en ikzelf, het zit allemaal in één doodstille bol waarvan ik niet kan vaststellen of die binnen of buiten mij is. Ik denk binnen.
Veel later dringt het fysieke zich weer op. De hagel en sneeuwresten op de bivakzak drukten toen ik sliep het dons samen. Ik hou de klamheid niet meer op afstand. Het is 04:08, tijd om op te staan. Inmiddels is de maan onder. De sterren aan de hemel, die zijn er nog. De sterren-voor-de-bomen zijn verdwenen. Aan alle twijgen hangen nog steeds druppels, maar nu zonder dat er in elk een hypnotiserend maanschijfje zwemt. – Zodra de volgende bui is overgewaaid kleed ik me helemaal aan. M’n beker staat tussen de boomwortels. Hij zit vol cold-soaked havermout, melkpoeder en rozijnen. Ik vis de aansteker uit het zakje op de mouw van m’n jack, waar-ie echt altijd zit. (De piëzo-elektrische aansteker van de brander zelf doet het nooit als het vochtig is, maar geen reviewer die dat vermeldt). Ik zet mijn hoofdlampje op rood licht, steek het gasje aan, zet de pan erop en kieper, wanneer het water kookt, de havermout erin. De beker is leeg en dus kan ik nu de thermosfles met thee uitschenken. Heerlijk. De havermout is ook al zo lekker. Ik lepel het snel naar binnen. Zo na half vijf trek ik het nodige uit en kruip er weer in. Ik lees nog een paar bladzijden. Over een Denied Area Access Spy die in de Iraanse woestijn langzaam uitdroogt, ondanks zijn voorbereiding en ervaring. Hierna draait mijn interne kacheltje weer en val ik tevreden in slaap.
Hard gewerkt, in ruil voor betovering. Goeie deal.
De bivakzak in kwestie. Een ‘e-vent soul’ van Mountain Laurel Designs. 340 gram, met silnylon bodem, e-vent bovenkant en, jawel, een muggengaasje. De rugzak gaat richting de 4 kilo als je deze zak combineert met een zomerslaapzak en een half matje. Maar in winterse omstandigheden nogal een gedoe dus…De route was eerst de gebruikelijke 100km van Driebergen-Zeist naar Garderen, over een keur aan LAW’s en streekpaden. Na twee nachten in de bivakzak heb ik de route op het Wageningse Binnenveld afgekapt en het restant verlegd langs de Rijn naar het Renkumse Beekdal, met Wolfheze als eindpunt. Ongeveer 70km. De overgang van de stuwwal naar de Rijn, bij Wageningen, is schitterend.
Mijn favoriete wandelrugzak is de Burn, van Mountain Laurel Designs* (MLD). Die is 38 liter, en mijn kamperen-boven-nul-uitrusting past er in. Maar in de zomer, in Nederland of Frankrijk, als er geen warme slaapzak, geen warme kleren en vaak niet eens regenspullen mee zijn, is ie te slobberig. Een mooi voorwendsel voor een nieuwe, toch?
Zoek je een rugzak van rond de 30 liter, dan kom je uit bij rugzakken die bedoeld zijn voor klimmers, met veel toestanden eraan, of dagrugzakken die dan weer net te klein zijn. Ron Bell, de chef van MLD zag dat ook, en heeft een rugzakje gemaakt van 27 liter, waar ‘niks’ aan zit.
Hell, achter, voor en bovenop (beeld van MLD website)
Kenmerken De Hell is een zak zonder ritsen of vakken. Aan de buitenkant zit 1 groot elastisch vak, in het midden vastgezet en zo in tweeën gedeeld. Ron levert een paar meter elastisch koord, waarmee je op dat buitenvak nog een grid kunt maken. De heupband is heel eenvoudig, simpeler en wat steviger uitgevoerd dan aan de Burn. De schouderbanden zijn ook eenvoudig, met ongeveer een centimeter vulling. Er is geen frame en er is niks verstelbaar, de schouderbanden en heupband zitten gewoon vastgenaaid aan de zak. Klinkt oncomfortabel? Bedenk dan: je neemt weinig mee. Komt goed. De schouderbanden en heupband zijn wel verstelbaar, natuurlijk. Je kunt een deksel met rits erbij kopen, maar die heb ik al in huis (aan mijn Burn). Wel wil ik nog proberen hoe het is om spulletjes en/of een drinkfles op borsthoogte te dragen. Voor $18 koop je een fleshouder of een verticaal tasje erbij.
Hell komt binnen in een envelop. Midden: met bijgeleverd koord maak je een grid op de buitenkant. Rechts: daar past zelfs een matje op.
Inpakken en wegwezen: wat past waar? Bij de eerste test, in de zomer hier in de duinen, besluit ik al direct dat spullen op borsthoogte niks voor mij is. Het ruist en kraakt en zit in m’n blikveld. Bovendien pauzeer ik liever dan al lopend te snacken of te drinken. De schouderband-tasjes blijven dus even thuis.
De Hell is klein. De bodem/doorsnede is 22,5cm x 13 cm, kleiner dan een half A4 (en kleiner dan de fabrikant opgeeft!). De hoogte, met de sluiting dicht, is ongeveer 50 cm. Het binnenvak meet daarmee dik 14 liter. Wát?! Hoe dan?! Toch past mijn slaapzak, matrasje, kleding+pan, tent/haringen, etuitjes met dingetjes, e-book en bovenop evt een jas er wel in. Het buitenvak, daar past mijn 1 liter petfles en 0,6 liter thermos goed in. Regenspul, gamaschen, grondzeil etcetera verdwijnen ook in het buitenvak. Mijn 2 liter oprolfles kan er gevuld ook nog bij. De stof van het buitenvak comprimeert zo, dat fruit wel heel blijft, maar een tomaat, dat hangt erom. Het is precies los genoeg om er makkelijk iets uit te halen.
Maten en wat er zo’n beetje inpast.
Met het meegeleverde elastische koord heb ik een webbing op de buitenkant gespannen, daar klemt een trui, jas of regenjas goed onder, of een tasje eten als je net naar de winkel bent geweest. Een natte tent past daar ook prima. Het volume per gram eigen gewicht is belachelijk: de rugzak weegt iets meer dan 10 gram per liter draagvolume. Alleen boterhamzakjes doen het beter.
Links: met alleen bivakzak, slaapzak, kleding en kookgerei; rechts: Achterhoek, september, met 2 dagen eten maar zonder regenkleding.
Pasvorm Geen pasvorm, want de rugzak is frameloos. Je pakt ‘m in, en de inhoud voegt zich naar je rug. De rugzak zit nog lekkerder dan de Burn, want zo klein, je kunt er zo weinig in stoppen dat ie nooit veel weegt. 6-7kg is het meestal. Stop je ‘m buiten en binnen helemaal vol (bijvoorbeeld met 2 liter water, einde dag) zou misschien rond de 10 kilo kunnen komen. In Nederland, in de zomer, is mijn uitrusting rond de 5kg (zonder water, eten en brandstof)
Lopen Ja, wat denk je. Fluitend natuurlijk. Feest. Niet lopen: de rugzak is zo klein en zo opvouwbaar dat ie makkelijk meekan als tweede rugzak, of in de koffer.
De rugzak hangt niet erg op je heupen (heel smal heupbandje dus zichtbare buik); Inpakken gaat snel, gewoon stapelen en wat je overhoudt in het buitenvak proppen.
Nadelen Deze rugzak heeft geen frame en hangt dus niet vrij van je onderrug. Dat maakt ‘m minder geschikt voor hogere temperaturen. Het buitenvak is hoger en minder doorzichtig dan dat van de Burn, je moet op de tast dingen eruit vissen. Kleine spulletjes blijven niet bovenin zitten maar zakken naar onderen. De sluiting van de zak is een rolsluiting met een paar drukknoopjes. Eigenlijk rol ik m alleen maar. Als de rugzak heel vol is, kan de sluiting kieren. De stof is UHMWPE (Ultra High Moleculair Weight PolyEthylene), 2x zo sterk als Dyneema. Met een PU-coating, maar ik ga er zelf nooit vanuit dat een rugzak waterdicht is. Het idee dat alles binnen in 1 vak zit, en nattigheid en flessen aan de buitenkant, is een goed ontwerp. Maar die lader, snoertje, geld, een reepje, daarvoor wil ik misschien toch het deksel met ritsje erop zetten.
Kwaliteit Mag ik best zeggen: Amerikaanse ateliers leveren echt kwaliteit. Alles is degelijk, goed genaaid, je kunt je niet voorstellen dat er iets stuk gaat. Mijn Burn is nu 8 jaar oud, en alleen het labeltje met het logo erop is versleten. Prijs: $ 155. De verzendkosten zijn $50, reken dus op € 200.
Conclusie Deze rugzak is zo simpel, da’s altijd raak. Wil je ‘m naar eigen voorkeur of gewoonte uitbreiden, dan kan dat allemaal. Er past niet veel in en dat vind ik heel fijn, het geeft een geweldig gevoel van vrijheid. Gewoon, geen geseik. Heel onopvallend, maar erg stylish. Extreem goede bouwkwaliteit. Als je uitrusting iets minder uitgekookt is, of je wilt meer dan 3 dagen eten mee, dan is-ie te klein. Kijk bij Gearlab voor een goeie test van 35-50 liter rugzakken. Allemaal veel zwaarder en duurder, want ‘features’. Je bent gewaarschuwd. Of koop een Burn van MLD, you’ll be amazed.
Dertig jaar lang kwam ik naar Schotland om te wandelen, dit voorjaar werd het Ierland. Even wat anders.
In 1994, in een trein in Kyle of Lochalsh was er eens een roodharige meisje in een wit overhemd, dat mij vroeg ‘Can I take your litter?’. Ik smolt van haar tongval, zoals het een melancholiek wandelaar betaamt. Maar nu denk ik: dat was geen Schots, dat was Iers. Ook had ik een tijdlang een opdrachtgeefster die mij, wanneer de deadline naderde, iedere dag belde om me in het Iers te instrueren over correcties, infographics en afbrekingen. Is dat voldoende reden om Schotland even te laten zitten en naar Ierland te willen?
Achill Island De film ‘Banshees of Inisherin’ speelt op Achill Island. Ik heb de film niet gezien, maar koos toch die plek, want het voelt zo lekker ver weg. Drie uur trein vanuit Dublin, en dan nog anderhalf uur in een bus waarvan de chauffeur denkt dat het een terreinwagen is. En dan sta je in Dooagh. Alle huizen zijn er wit en langs de weg liggen twee pubs, waarvan eentje de bushalte is. Op een bankje waarvan de middelste plank miste, trok ik m’n regenbroek aan. Mijn loopbroek was in z’n eentje geen partij voor de Atlantische wind.
De triomf van aankomen en dan gaan lopen is op een nieuwe bestemming natuurlijk sterker. Het zit ‘m vooral in de jeugdige overmoed die vrijkomt. Aan het einde van het eiland Achill ligt de berg Croaghaun. Die stak nog met de kop in de wolken, maar ik zeg maar zo: die berg is van solide steen, dus je kunt er op staan, en het waait weliswaar hard, maar ik weeg 80 kilo, en het is daar misschien nat, maar binnen m’n vel ben ik altijd droog. Nou ja, dat soort gebral dus. En inderdaad, de trucjes heb ik allemaal geleerd in Schotland. Als het zo hard waait uit west-zuidwest, dan kun je uitrekenen waar de beste kampeerplekken zijn: in een beschutte baai met de opening naar het noordoosten. Die vond ik op de kaart. Nog een goeie aanwijzing voor de betere kampeerplek: ruïnes. Achter mijn tent de resten van een bouwsel, ik zou zeggen 18e eeuws, en linksvoor een burial mound uit de steentijd. Dan weet je meteen dat er zoet water is, én een plek om je boot te water laten. Ik heb geen boot en begraaf geen mensen, maar dat gaat dus allemaal samen met beschutting, waar ik erg naar uitkeek.
De tweede dag vroeg ik me af: komen hier wel wandelaars eigenlijk? Ik sloeg linksaf, omhoog naar de top van Slieve Mor. ‘Slieve’ is wel een typisch Iers woord, mooi. Ik vond geen pad, hooguit een schapenspoor. Pluspunt van Ierland: er is meer mooi cultuurland is dan in Schotland, omdat het land eigendom is van kleine landeigenaren. Dat zorgt voor een minpunt: er zijn weinig paden, in elk geval niet waar ik keek. In Schotland heb je rights of way over grootgrondbezittersland, en die lui jagen, dus zijn daar veel paden de bergen in. De uitzichten waren puik, veel blauw in de lucht. Op de top loopt een blind schaap, die me wel ruikt maar niet goed ziet. De oostkant van Slieve Mor is steil, 700 meter naar beneden terug naar strandhoogte. Ik voorvoelde dat dit wel eens te veel kon wezen voor mijn dit jaar echt ongetrainde spieren. De rest van de dag zo’n beetje de kust gevolgd en maar doorgelopen wegens gebrek aan verscholen kampeerplekken. En toen stond ik voor de kleinste pub van Achill, Lynott’s. Klein? De kroeg meet 4 bij 7.
Ik was op zoek naar een kampeerplek, maar kende de regels en de gevoelens omtrent wildkamperen niet. “A pint please”, leek me een goeie opening om dat te weten te komen. En: “no Guinness please”, dat is me te droppig. Ik kreeg een glas Smithwicks Red Ale, (uitgesproken als Smiddicks). Het zal wel door het geloop komen, maar wat een heerlijk bier. Boven mijn hoofd hingen vlaggetjes die de Ierse opstand van 1916 herdachten. En links zag ik een fotootje van de kleinzoon van de stichter van de pub, Phil Lynnott, oprichter en bassist van Thin Lizzy, helaas dood (heroïne). Jahoor, hij was hier nog geweest. Het woord folk-lore betekent volksverhaal, dus van de betrouwbaarheid van dit soort anekdotes moet je je niet teveel voorstellen. “Can I camp somewhere around here?”, vroeg ik om te peilen hoe mensen staan tegenover wildkamperen. “O, the neighbourhood-watch signs, ignore them, people won’t be scared if they see a tent”. Maar een echt antwoord kreeg ik niet. Pas toen ik betaald had en m’n waterflessen had gevuld kwam de man in de hoek met een ingeving: “Continue down the road to Ted’s, the next pub. They have an unused football field, they’ll let you on it”. Buiten kijk ik op de kaart. Ted’s is anderhalf uur lopen. Ik sloeg een weggetje in naar de kust. Waar de autowrakken liggen, nee, nog iets verder, vond ik een mooi plekje, uitkijkend over de stille baai. Ook deze lag naar het noordoosten.
De volgende ochtend was alles vredig. Een vrouw die ik passeerde kwam me een half uur later achterop gelopen, roepend. Ze dacht dat ik de zoon was van een vrouw uit de buurt die deze winter zelfmoord pleegde. Zie ik er zo uit? Ik was wel duidelijk helemaal de enige vreemdeling, als je de autotoeristen en de wandelende Guinness biertap-onderhoudsman niet meerekende.
Croagh Patrick, de heilige berg Ik heb in Westport, een heel beschaafd stadje, even bijgetankt. Op maandag koos ik een wat meer gebaand pad: voorzichtig omhoog naar de top van Croagh Patrick, een berg gewijd aan de heilige Saint Patrick, die eens per jaar wordt vereerd met een pelgrimstocht. Daar doen zoveel mensen aan mee dat er in de keet van de Mountain Rescue een whiteboard hangt met 15 hulpteams erop. Hogerop kwam ik groepjes mensen tegen. Amerikanen die hun Ierse roots bezoeken, op gympen. En zo’n wandelman die me kwam vertellen dat het koud en gevaarlijk is en dat-ie zelf heel vaak op de top komt. “In my youth I always was the one to accompany family and friends to the top. My mom always ordered me to do it”. Best geestig. Het gesprek eindigde natuurlijk toen we langs een jonge Amerikaanse kwamen en hij haar boven mij verkoos om zijn gezemel te lozen. De top was fantastisch winderig, met een mooie witte kapel erop. Uit de wind at ik wat en dronk de laatste thee. Op de weg naar beneden vroeg bijna iedereen hoe ver het nog was naar de top. Ik lieg dan altijd ‘je bent er bijna’ tegen iedereen, zo hoort dat vind ik. Nooit andermans avontuur of zelfbeklag wegnemen.
De volgende dag viel er regen. Van die ‘dit gaat even duren’ regen. Ook in Ierland kun je regen ontwijken. Door in je tent te blijven, of door er een rustdag van te maken. Ik begon gewoon langs de weg te lopen, een uurtje ofzo. De secretaresse van Delphi Lodge pikte me op met haar Polo. “Would have stopped without you hitchhiking to see if you were okay”, begon ze. Wat aardig, het lijkt het noorden van Schotland wel. Als snel besloegen de ramen van mijn klammigheid dus ratelde ze haar kunstnagels over de ventilatieopeningen om de boel wat te luchten. “I’m not going to Leenaun, but that’s only ten minutes down the road”, zei ze. Ze dacht na en vult aan: “by car, that is. I guess you can reckon how far that is on foot”. Drie uur, dank je. Ik liep weer een uur, stond dan een uur stil te liften in de luwte van een windsingel bij een boerderij, en liep nog een uur. Toen werd ik opgepikt door Derek. “You’re lucky that I picked you up”, beweerde hij. Nee hoor, liften lukt altijd, maar je mag best mijn gelukje spelen vandaag. Derek heeft een tearoom aan de voet van Croag Patrick. Hij vertelde uitgebreid hoe hij dit jaar vier varkens heeft grootgebracht om z’n eigen bacon en gerijpte ham te kunnen verkopen. Hij zette me af in Letterfrack, precies waar ik heen wilde.
Old World Style Letterfrack is een tourist trap, op Google gevuld met tweesterren hotels. Vieze plaatjes van borden met eten en reviews over klamme lakens. Maar. Net als in Ullapool of Tobermory in Schotland is er altijd een fijne plek te vinden. In Letterfrack is dat Books At One, waar een heerlijk stel zestigers een uitgeverij runt en ondertussen lekkere amandelcake bakt. Daar ging ik zitten, de telefoon in de lader. De uitstekende koffie trekt boekenwurmen van heinde en verre. Achter de bookstore gaan trappen omhoog en die leiden naar het Old Monastery hostel. Ik ging naar binnen, het rook naar oude tapijten, wierook en linzen. Old world style, heet dit op de website. Bovendien kwam een moederig type, gehuld in demonstrantentrui, mij haar pesto van daslook aanbieden. Goed dat je buiten op het grasveld mag kamperen. Chef Stefan, een oude Grüne Duitser, rekende daar € 15 voor. Fijn! (Ik wist toen nog niet hoe slecht de douches waren).
Laat ik eerlijk zijn: ik was niet zo fit dit jaar. Ik had noch in de sportschool, nog in de duinen ook maar iets aan m’n fitheid gedaan. Behalve een regendag was dit dus ook een verplichte rustdag. Woensdag zou het nog natter worden, ‘zeiden ze’ maar toen die dag eenmaal aanbrak, speurde ik het weerbericht door op zoek naar een minieme aansporing om de plek te verlaten. Ik kocht eten, brak op en teutte voor vertrek nog wat in de bookstore. Met twee appreciativereaders (zoals klanten hier heten) praatte ik over de verengelste namen op de Ierse kaarten. Iers wordt nog gesproken, maar op de kaarten staan alleen fonetische termen die Engelsen bedacht hebben. In Schotland wordt Gaelic bijna niet meer gesproken, maar de kaarten staan er vol mee. “Did you say you studied topography?”, vroeg Vincent Murphy, eigenaar en koffiezetter. “No, I said typography, but I’m particularly fond of typography on maps, so yes, topography too”. Hij liet me wat boeken van de uitgeverij zien, kunst en landschap uit Connemara. Met zulke lui kan ik het wel vinden.
Het weer bleek niet zo goed. Op de berg, die gewoon laag is, waaide het veel harder dan ik had afgeleid uit de windsnelheid in het dorp. Dat verband ligt hier anders dan in de Highlands, het lijkt meer op de wind zoals die is op de Schotse eilanden. Staat er in het dorp een stijve bries, dan word je op 500 meter hoogte van je sokken geblazen.
Tijdens de afdaling mikte ik zuidwaarts, richting de Twelve Bens. Al snel zag ik twee bomen en een ruïne. Daar is de wildkampeer-tip weer: ruïnes, daar woonden mensen en dus is het daar afgewaterd, en waarschijnlijk is er een helder beekje. (Voor andere bezigheden en/of andere landen volg je liever de redenering ‘ruïnes, daar zijn mensen vertrokken en dus is het er niet best’.) Die Twelve Bens lieten zich niet zien, de volgende dag. Toch klom ik omhoog. Eerst Maumonght, met een rotsige top. Dan A’Chailleach (wijze oude vrouw), dan Muckanaght, Binn Fraoigh en An Bhinn Bhán (de witte heuvel). Naarmate de dag vordert worden ze steeds rotsiger. Om een uur of drie bedacht ik dat Five Bens wel voldoende was. Al die wind, alsof ik de hele dag in een schuddende metro met open raampjes had gestaan. Ik keek op de kaart of ik er op een logische manier afkon. Net toen ik dat had uitgedokterd, kropen de wolken iets omhoog langs de rauwe stenen hellingen. Het zag er goed genoeg uit om een ander jaar terug te komen.
Klim er maar op Donderdag regende het weer. Ik liep het dal uit, de weg langs, de Western Way op. In het begin van de middag leek het droger te worden. De Maumturk Mountains aan mijn linkerhand zagen er zo aanlokkelijk uit, dat ik een abrupte draai naar links maakte. Ik liep zelfs een stukje terug. Echt, soms moet ik me even alle andere gelegenheden in herinnering brengen waarbij ik als een oen ‘om een berg heen’ ben gelopen. Klim er maar op, dan zie je wel weer. Ik raakte meteen in een opperbeste stemming. De Maumturks zijn niet hoog, wel woest. Een ruigheid die groeit in de mist, alles wordt groter, onbekender en onduidelijker. Twee toppen verder kwam ik zowaar twee mensen tegen. Ze vertellen me dat er de volgende dag (1 april) een challenge is: alle Maumturks in één dag, mag rennend. Het is 28 kilometer met 3.000 meter klimmen. En dat in dit apenterrein. Ik vertelde ze dat ik wilde gaan kamperen bij het kapelletje op de volgende pas, en ze vertelden me dat dat één van de checkpoints is, waar alle lopers langs moeten. (Maumturk is een Engelse verhaspeling van Sléibhte Mhám Toirc, iets als ‘bergrug van de pas van het zwijn’, of misschien ‘met een pas waardoor je zwijnen naar de markt brengt’)
De volgende ochtend om zeven uur regende het flink, maar de eerste renners kwamen al langs. Ik ontbeet en wachtte tot de regen over trok. Ik liep een stukje terug naar het checkpoint, waar me prompt om mijn deelnemerspapieren werd gevraagd. Zoals het wandelaars in deze contreien betaamt waren ze allemaal geamuseerd toen ik vertelde dat ik de andere kant op zou lopen. Op de volgende heuvel werd ik even ingezet om een achterblijvende wandelaar te vragen naar zijn welbevinden. De heuvelrug strekte zich nog veel verder uit dan me lief was, slingerend en eindeloos rotsig, maar toch was ik op tijd beneden om de bus te kunnen halen in Maam Cross, inderdaad, een kruising van wegen. Ik reisde naar Galway, kauwend op roomboterkano’s.
Wandelen in Ierland Mijn eerste indruk is dat Ierland fijn wandelen is. Fijne lui, goed vervoer. Veel cultureel erfgoed van steentijd tot industrieel, lekkere geologie. Ik heb vrijwel geen paden gezien, het zou beter zijn als er informele paden of rights of way zouden zijn. Maar het is wel lekker ongebaand. De 1:25.000 kaarten zijn niet heel goed, ze missen nauwkeurige hoogte- en terreininformatie. De losse (papieren) kaart van Harveys, met alle bergen van Connemara, is uitstekend.
Nadelen zijn er ook, voor zover ik dat na 9 dagen kan zeggen. Het is tyfusnat op de grond en het landschap is grotendeels ‘sheepwrecked’ (bijna alleen gras, weinig loofbomen, struiken of kruidenlaag). Als je iets wilt maken van bijvoorbeeld Connemara National Park, dan moeten die schapen, waar niemand een reet aan verdient, achter een hek. Gewoon niet meer overal laten lopen. Begin snel met rewilding, dan verdien je veel meer, aan toerisme en visvergunningen. Zie Glen Feshie in mijn vorige verhaal: landeigenaar en miljardair Anders Hoch Povlsen kocht de estate en schopte de kaalvretende hertenplaag eruit en *ploef* binnen vijf jaar een explosie van planten-, insecten- en vogelsoorten. Schitterend. Hij koopt lekker door trouwens (nu 100.000 Ha).
Het grootste minpunt, is dat ik NUL roofvogels heb gezien. Heel bijzonder, 9 dagen 15 uur buiten én een oog voor roofvogels en ze dan toch niet tegenkomen.
Rugzakken van 6,6 kilo mogen gratis mee als ruimbagage. Toch 60 euro korting. Savoir-Fare in Westport, county Mayo, heeft een Bourgondiër als eigenaar. Niets dan heel ambachtelijke producten. Op de foto een Bretonse cheesecake, zo volvet als wat, superlekker. Daarvoor had ik ‘1 kaas’ besteld. Hij komt dan vragen ‘hard, zacht, blauw, jong, oud?’. Ik kreeg een Barr Rua, een rauwmelkse, alpine stijl kaas, met bietenchutney. De gastheer dempte zijn stem toen een gesprek met een klant wat al te on-vegetarisch werd. Hij was op zoek naar bepaalde klieren van een rund om traditionele gerechten mee te maken (ik denk zwezerik), en hij vond het moeilijk om een slachter te vinden die dat goed kon leveren. Zie je, een karkas laten ze besterven, dan krijg je beter vlees, maar die onderdelen die hij wilde moesten er eigenlijk meteen uitgesneden worden. Nou ja, heel plastisch allemaal. Ik hoop maar dat dit soort vaklui weer in de plaats komen van de kiloknaller-jongens.Dooagh, op Achill Island. Zover komt de bus, goed geregeld!Achill Head vanaf de helling van Croaghaun, die bezaaid is met stukken versteende rivierbedding (je ziet hier een grindbedding en een zandige/kleiige bedding in 1 steen)De branding en Saddle Head vanaf Croaghaun. De branding ligt 600 meter lager dan de bergrug.Kampeerplek aan beschutte baai. Helemaal links de omtrek van een graftombe uit de steentijd.Verlaten dorp onderaan Slievemore. Uitzicht vanaf Sliebhe Mhor. Je ziet county Mayo, de Nephin range. Mijn route volgt de kustlijn buitenom en gaat rechts uit beeld.Om een ‘shruffle’ over te steken moesten de schoenen aan de rugzak. Daardoor raakte ik mn ouwe blauwe mok kwijt (hij zit hier al uit het zicht onder de linkerschoen). Een Shruffle is een verbinding tussen een lagune en de zee, die bij eb verandert in een riviertje van 500m lang. Veel wier en stenen. De helft van Lynnott’s Pub. Erg lekker bier.Phil Lynnott, oprichter van Thin Lizzy. De eerste niet-witte muzikant in de Britse hardrock-scene in de jaren 70. Onmiskenbare stijl op de bas.Nah, hier kan wildkamperen wel. Salia Bay.Ik kon deze haring er slechts met veel geweld in krijgen. Dat kan kloppen, je ziet hier de punt van de haring. Zeker moe?Drogende turf voor in de kachel, Achill Island. Je ruikt de turf ’s avonds uit de schoorstenen. Omdat het zo ongezond is stoken weinig mensen het nog, is het verhaal.De kapel op de top van Croagh Patrick.Saint Patrick in de kapel op de top van ‘zijn’ berg.Gelukkig is er het toerismebureau, voor zonnige foto’s.De Sheeffrey Hills lagen op de route, maar het weer werd slecht. Ik kampeerde hogerop, maar keerde terug in de nacht. Het rode tuinhuisje links heb ik geprobeerd als slaapplek. Er stond een mooi bankstel, maar een inbraak wilde ik niet op m’n geweten hebben. In dit stalletje sliep ik de slaap der onschuldigen. De stal was de zesde plek die ik probeerde. (later meer daarover)Liftend/lopend onderweg naar Letterfrack.Op het veld van het Old Monastery Hostel. De bouwsels rechts zijn ook kamers.Een ruïne en bomen zijn een duidelijke aanwijzing voor beschutting en vers water. (De hoek van het bos in de verte zou ook kunnen, maar dat moet je dan gaan uitzoeken…)Het hek is er ook bij gaan liggen. Op Muckanaght.Stenige boel met een korstje van veen, onder Binn Dubh. (Vanuit het dal gezien is 1 berg donker (een noordhelling) en 1 berg licht (een zuidoosthelling). Ze hebben dezelfde steenkleur maar heten Binn Bhan (licht) en Bhinn Du (duister).Ja mooi he? Vlakbij de rivier is het land iets beter afgewaterd, en dus sta ik daar. Ben ik nou een onderbroek aan het wassen op 60 graden?Zo nat is het dus. Verlaten plek Tallaghnamuinga. Links voor en midden tegen de berg zie je ‘lazybeds’, ook wel Celtic fields, waar grond en stenen zijn opgeworpen tussen greppels. Ook is er water, een vlakke plek voor een huis en kraal. En dus ook goede kampeerveldjes.Als je dit ziet, dan wil je toch niet over een weggetje tussen de schapen lopen? Dan wil je toch omhoog? Direct achter het meertje omhoog, dat ziet er vanaf hier verticaal uit. Dat is het helemaal niet, en dat is handig om vantevoren te weten (ervaring of goed kaartlezen)Naar het zuidwesten lopen de bergen over in een vlakte met tientallen meren.Lekkerrr. Op Barr Sliabh na Raithe, onderweg naar Binn Idir an Da LogVeel prachtige kwartsiet-intrusies, fel wit in de mist.Mja, bijna alle veterlusjes blijken doorgerot/gesleten te zijn. Het is een lichtgewicht vervanging van metalen veter-oogjes, geen goed idee als je heel nat wandelt.St. Patricks kapel op de Mam Éan. Het kleine huisje achteraan is het checkpoint voor de Maamturk Challenge. De Maamturks Challenge (weer een andere spelling van de bergrug) is op 1 april, maar geen grap. 217 deelnemers en 47 vrijwilligers kunnen de hele bergrug over, 25 kilometer met 2800 meter hoogteverschil. Er zijn 2 finishmogelijkheden voor mensen voor wie de eindstreep te ver ligt. Ik heb ca 15 km van de bergrug gedaan, in twee dagen…Veel fotogenieke watertjes op de Maumturks. Hier op Corcogemore.‘Latin Quarter’ in Galway in de namiddag. Echt gezellig, zeker als steeds meer muzikanten (goeie!) zich op straat begeven.Route van Dooagh, langs de buitenkant van Achill Island naar Mulranny, het rechterdeel van de route over een verlaten spoorlijn. Route van Westport naar Maam Cross in Connemara. De route is verbrokkeld door een slecht-weer-dus-rustdag.
Ja, ik ben deze keer erg laat met schrijven over mijn jaarlijkse Schotse tocht. Hoe zat het ook alweer? Ik ging meedoen aan de TGO Challenge, waarbij je vanaf één van 14 startpunten langs de Schotse westkust binnen 15 dagen moet oversteken naar de oostkust.
Eerder schreef ik over het maken van die route (hier). Dat was nogal leuk. Ook was ik in aanraking gekomen met een leuke groep mensen, de ’Challengers’, een bepaald soort wandelaar. Ze houden van Schotland en van wildkamperen. Naarmate de tijd vorderde ontdekte ik dat de meeste wandelaars niet erg originele routes volgden (dat hoeft ook niet), dat ze graag mikten op de sociale kant van het wandelen, en dat ze op z’n zachtst gezegd nogal georganiseerd waren. Bijna anti-avontuur. Ik kreeg het er een beetje benauwd van.
Het grappigste is natuurlijk dat je jezelf gaat vergelijken met die andere wandelaars. “Ben ik ook zo?”. Haha.
Mijn start was in Kilchoan, op Ardnamurchan, een schiereiland waar je een trein, een boot, een bus en nog een boot voor nodig hebt om er te komen. De eerste dagen was ik lekker aan het rondstampen, langzaam slingerend naar het oosten. Dagelijks arenden gezien, zowel steen- als zeearend. Er waren 80 uitvallers vanwege het slechte weer, dat ik grotendeels wist te missen. Ik loop nu eenmaal niet volgens de klok maar volgens m’n neus. Ik genoot de eerste vijf dagen volop, vooral omdat ik lekker afgelegen heuvels in m’n route had opgenomen. Toen stak ik de Great Glen over naar Fort William. Van daaraf wordt het landschap weidser, braver, met meer mensen en meer aangeplante bossen. Voorbij Dalwhinnie komen daar grouse moors bij, zeg maar extensieve pluimveehouderij. Erg. Van elke streek waar geen roofvogels vertonen krijg ik activistische neigingen. Volg @raptorpersecutionscotland maar, dan snap je wat ik bedoel. Wel had ik regelmatig goed gezelschap. Het Cairngorms National Park stak ik hoog over. Erg overtuigend. Pittig weer, harde wind. In Braemar viel ik, zoals voorspeld, in de sociale kant van de Challenge. Hoogtepunt was een gesprek met de eigenaar van Loch Callater lodge, over de effecten van het gelijktijdig drinken van cider en whisky. De rest van de tocht loopt over cultuurland en jachtterrein naar de kust. Na 375 kilometer en 17 bergen en bergjes stond ik op het strand bij Montrose. Op zo’n langere tocht heb je meer dagen waarop je van je sterke benen kunt genieten.
Mijn wandelmodus is “eenling die ontsnapt”, dankzij een eigenzinnige route met de nodige onlogische keuzes. Ik kampeer hoog, liefst. Snelheid is niet van belang. Ontsnappen was er deze keer niet bij, want ik moest mijn route volgen en me eens in de paar dagen melden bij Challenge control. Er kijken mensen méé, jeetje. Verder oostwaarts is de Challenge voor mij toch te collectief. Of ik ben teveel snob. De gesprekken over routes en tegenslagen, de schouderklopjes over de afstanden, ze stonden me tegen. Overgeorganiseerde mensen vinden iets gauw een tegenslag. Echt wel wat bijzondere mensen ontmoet hoor, maar dat gebeurt zonder Challenge ook.
Maar lijk ik nou op die Challengers? Jawel, vooruit. Ik ben ook een neuroot met m’n spullen. En ik ben tijdens het lopen nogal anti-autoritair. Dan is het leuk om gelijkgestemde ‘stravaigers’ tegen te komen. Dan kun je mooi kletsen over gekke uithoekjes. Maar verreweg de meeste wandelaars zijn nogal gefixeerd op kilometers en de exacte route. Dat vind ik geen wandelen.
Om kort te gaan: leuk experiment, maar ik zie er geen voordeel in om vaker mee te doen met de TGO Challenge. Misschien als ik boven de 70 ben weer eens, dan is de ondersteuning erg prettig denk ik. Erger nog: ik ging dit voorjaar voor het eerst sinds meer dan twintig jaar niet naar Schotland. Ik probeerde Ierland, The Emerald Isle. Onontgonnen terrein, jammie. Da’s m’n volgende stukje.
De roze lijn van kust tot kust is mijn route van Kilchoan naar Montrose. Westelijk van Fort William is ie het verrassendst.Veerboten, da’s echt reizen. Veel staal, touw en olie, overal water, harde wind, heerlijk. De veerboot van Tobermory naar Kilchoan.Met 7 man gestart in Kilchoan, iedereen braaf om 9 uur (= nat pak), ik om 12.10. Had Innes McKendrick wel willen ontmoeten, jammer.De eilanden Rhum (links) en Eigg vanaf de noordkust van Ardnamurchan. Lekker de kustlijn volgen en kamperen tussen de rotsen later. Ik hoef eigenlijk niet zoveel meer dan wat kust en bergen, echt altijd leuk.Een reeks verlaten dorpjes bezocht in Glen Moidart. Pokkeweer. En hoe deden mensen dat, hier wonen?Kampeerplek in Glen Alladale. Altijd lekker eten en luieren.Deze afdaling van Beinn Odhar Beag was me ontraden door de veteraan die mijn route controleerde. Ik vind dit soort chaos juist erg leuk en wilde het navigeren en prutsen tussen de rotsen niet missen. Glenfinnan ligt in de diepte, met de belofte van lekker eten.Duidelijk toerist. Warm weer, maar dat is maar voor even. Heel fijn sjaaltje trouwens, gemaakt door Esther Vijftigschild.Ardgour, toch wel het mooiste gebied aan de Schotse westkust (na Coigach). Zicht op nieuw slecht weer vanaf Stob Coire a’Chearcaill, de 4e berg in de route.Deze groep koeien besloot hard op mij af te rennen. Pure nieuwsgierigheid. Ik wilde iets versnellen maar moest het echt op een lopen zetten. Daarbij verloor ik mijn telefoon. Ik sloeg hard rechtsaf de rivierbedding in om de koeien af te schudden en maakte een omtrekkende beweging. De telefoon vond ik, dankzij de allerlelijkste paarse hoes, terug in de modder. Er was niemand overheen gedenderd. Aan het einde van het glen staat een hek met een bord om je te waarschuwen voor deze figuren. Ben Nevis op de achtergrond trouwens.Gewassen sokken drogen in de douche van Fort William Station. Vanaf Fort William volgde ik een opgedoekte spoorlijn. Altijd fijn wandelen op een voormalig talud. Wel waren de bruggen niet meer zo in shape. Ik heb de rivier onder de brug proberen over te steken maar er toch van afgezien.
Ja, ik heb altijd wel lol. ’s Ochtends Sgurr Innse beklommen, laat in de middag Binnen Shuas, top nr 7 van de route. Ik was van plan er bovenop te kamperen, maar de wind-voorspelling zei 55 mijl per uur. De tent kan daar tegen (getest in storm Eunice op een veld in Bloemendaal) maar het is helemaal niet leuk om er dan in te liggen.Idyllisch kampeerplekje. Maar het lastige met langwerpige valleien is dat de wind, eerst haaks op de vallei, als ie aantrekt, plots van richting kan veranderen. Zo rond 23u bleek dat de tent met de kop in de wind stond, en dat kan niet met deze tent.Ook in seizoen twee van The Crown was het op deze plek al te winderig voor het leuke (Prins Philip die Charles mee uit vissen neemt terwijl Koningin Elizabeth worstelt met het picknickkleed). Binnen Shuas als achtergrond. Toen ik hier liep kwam ik ook filmploegen tegen. De Arverikie Estate verdient wat bij als filmlocatie. Dure lui in Range Rovers.Hier ga ik een apart stuk over schrijven: ’s nachts opbreken, een stuk lopen en in het donker op een beschutte plek weer neerstrijken. Enorme kick.Geweldige avond gehad. Eerst de tent hoog geparkeerd tussen twee toppen, dan wat eten, dan Cruach Innse beklimmen. Fantastisch. Opentrekkende wolken, fijne geologie. Bij terugkomst meer eten natuurlijk.Het mooiste is nog dat je tijdens de afdaling je tent weer in het oog krijgt. De berg achter de tent (Sgurr Innse) heb ik de volgende ochtend beklommen, voordat ik opbrak om de tocht voort te zetten door het apenterrein links in beeld.Met Gerry (77 jaar, flinke rugzak) op de top van Meall Chuaich, de eerste Munro van de route. Hij loopt als een kievit. Leuke conversaties ook. ’s avonds samen gekampeerd in Glen Feshie. Gerry ontdekte hoe veel hij eigenlijk bij zich had (2x het gewicht van mijn rugzak) en begon allerlei etenswaar te slijten bij mij. Glen Feshie. Drie paarden en een helikopter bij onze kampeerplek. Heli buiten beeld. Die steeg om half zeven ’s ochtends op om de rijke mensen weg te brengen. Soort ‘Succession’ zeg maar, zo’n heli ook.’s Ochtends rond een uur of 4, toen het lichter werd, bleek dat onze kampeerlocatie een baltsheuveltje van een groepje korhoenders was. Heel bijzonder. Ze maken klokkende geluiden terwijl ze hoog opspringen.Glen Feshie. Hier zie je wat er gebeurt als de landeigenaar de schadelijk grote populatie herten weghaalt: van kaal naar weelderig in een paar jaar.Het leuke van de Challenge is dat er een aantal routes zijn die zo standaard zijn dat ik ze niet wil nemen. Dan ga je speuren naar alternatieven. In de blogs van Chris Townsend (een enorme doorloper die echt niks kan met de wereld en altijd in zijn tentje wil zitten) vond ik deze route omhoog door Coire Garbhlach en dan zo het Cairngorm plateau op. Het was qua terrein wel aanpoten, maar niks geks en wel perfecte vreemdheid en stilte.De tent neergezet bij Loch aan Stuirteag (het meertje links op de foto). Soort van trofee-kampeerplek. Daarna gezelschap gekregen van Scott (je ziet twee tentjes aan bij het lichte deel van het meer). Ik beklom in de late middag Monadh Mòr en Beinn Bhrotain (in de regen enzo). Daarna werd de wind nog sterker en heb ik de tent een kwart slag gedraaid om de wind de baas te zijn (die eerst uit het zuiden kwam maar door de vallei getunneld werd zodat ie uit het westen leek te komen later)Onderweg naar Beinn Bhrotain. Mooie vorstpatronen en vers slecht weer in aantocht. De harde wind en koude regen waren wel een beetje op t randje met fluttige ‘zomerkleding’.Ben MacDui (24 jaar geleden beklommen, haha) gezien vanaf The Devil’s Point. Die laatste naam is Victoriaans verpreutst, want ‘Bod am Deamhain’ betekent gewoon ‘pik van de duivel’.Op de camping in Braemar, en daar Fish’n’Chips gegeten met Gerry en daarna de Stag Bar in voor een rijk toetje en wat bier. Minstens 30 challengers in Braemar.Loch Collator Lodge, waar de gastheren van het hostel een soort zoete inval hebben voor Challengers. Lekker bacon butties en veel thee. Hilarisch gesprek gevoerd met de grootste drinker van het stel over cloudy cider en whisky, en hoe je daar de controle over je lichaam ledemaat voor ledemaat door verliest.Sticky toffee pudding opwarmen. Echt sjiek.Hoge kampeerplek weer, behoorlijk beschut en vlak onder de top van de volgende munro, Mayar.Glen Clova. De route kwam van rechts over de heuvels aan de overkant, dan langs het hotel (daar tussen de bomen) en dan aan deze kant weer de berg op. Dat lukt, na 12 dagen lopen.De meeste Challengers lopen over asfalt de laatste twee dagen naar de kust. Ik heb net zo lang gezocht tot ik een route over onverharde wegen en akkerranden gevonden had, maar moest wegens veel omgewaaide bomen toch overschakelen naar meer asfalt dan ik leuk vond. Klassiek TGO-toetje: een paar kilometer van het strand van Kinnaber ligt een ‘Strawberry Farm’ waar je erg lekker kunt eten. De Noordzee, na 15 dagen lopen (met 17 bergen/bergjes, 377km gelopen en 10.800m geklommen)Blij ei!And all I got was this lousy t-shirt. Fijne ontvangst aan de eindstreep, maar vlug naar Aberdeen verkast voor een hotelletje en dan de vlucht naar huis. (Heb uitgezocht of ik met de trein kon, maar da’s echt twee dagen werk en kost een fortuin, relatief)
De lichtgewicht kampeerder is een gespleten persoon. Hij wil geen spullen meer, maar als hij Ultralightoutdoorgear.com bezoekt lijkt hij wel Paris Hilton die een nieuw handtasje spot. Is iets lichter, mooier of beter dan wat hij al heeft: hebbun! Maar zoals een oude spijkerbroek of een oud stel leren laarzen zo lekker rock’n’roll kunnen zijn, zo werken sommige oude spullen uit de kampeerkrat op je gemoed. Je kunt het niet over je hart verkrijgen om ze voorgoed op te bergen.
Chris Townsend, bebaard Brits lange-afstandswandelaar, beschrijft dit verschijnsel (lees het artikel hier). Hij testte voor The Great Outdoors Magazine duizenden stuks gear. Een handvol ervan werden hem zo lief dat hij ze jarenlang gebruikte. Vaak niet de fancy regenjacks of geavanceerde tentjes maar juist heel bescheiden spullen. Trouwe spullen.
Dus toen ik bij Bever met een MSR Pocket Rocket Deluxe in mijn handen stond, dacht ik even: ‘oeh’. Drukregelaar, piëzo-electrische ontsteking, piepklein opvouwbaar, én maar 85 gram. Maar toen dacht ik aan mijn ouwe trouwe spiritusbrander. Verdorie, had ik die niet pas een paar maanden geleden bezongen (lees het hier).
En daar kwam de herwaardering al aan!
Wat een mooi dingetje eigenlijk. Wat duurzaam ook, gemaakt van gerecyclede aluminium drinkflessen. En no waste, geen wegwerp-gastankjes, nooit brandstof over. Niks geen marketing of unpackaging-experience: hij kwam ooit in een wit kartonnen doosje. De White Box Stove.
Fuck de Pocket Rocket. Ik ging ‘m houden, die White Box Stove. Sterker, ik ging hem opwaarderen met een beter windscherm! Hoera!
Veel mede-spiritus-fans gebruiken een Caldera Cone. Dat is een kegelvormig windscherm, dat aan de bovenkant nauw aansluit bij het omgerolde randje van je pannetje. Daarmee haal je een enorm rendement uit je brandstof. Wat een beetje hoort bij deze sub-sekte van backpackers is het zelf maken van dingen. Je kunt dan ook tientallen filmpjes vinden van doe-het-zelf-caldera’s. Lachen, dacht ik.
Vandaar deze primeur: mijn eerste blog met een stappenplan!
Stap 1: prototype. Een beetje sinterklaassurprise begint met een schets, dan rekenwerk en dan een kartonnen prototype. De kegel heeft een bodemdiameter, een topdiameter (die van de pan), een zijde (s), en een hoogte (h). Brander en scherm moeten in de pan passen, dat beperkt de hoogte.
Stap 2: blik snijden Dat gaat prima met een afbreekmesje, nadat de lijnen met potlood zijn ingekerfd. Ik snij me natuurlijk aan het blik, maar heb wel een enorm knutselgevoel en zin in pepernoten!
Stap 3: testen De brander, het gebruikelijke Evernew pannetje en een halve liter water.
Tesomstandigheden: 15 graden. Koud kraanwater en windkracht 2 (stevige tocht) Test 1: zonder scherm. Kooktijd minstens 10 minuten. Hopeloos. Test 2: met oude scherm (gewoon rond, slobberig, 9 cm hoog): kooktijd 7:30 Test 3: met nieuwe scherm. Kooktijd 7:00.
Dat is echt niet best. De oorzaak (gokje): er is te weinig zuurstof binnen het scherm. Dan zouden gaatjes langs de bovenrand moeten helpen, voor wat schoorsteen werking.
Test 4: nieuw scherm, gaatjes bovenin erbij. Kooktijd: 5:10.
Dat is waanzinnig. Een energiebesparing van meer dan 30% ten opzichte van het oude schermpje. Duurzaahaam! De eigenaren van een Jetboil gaan nu lachen, omdat hun gasgestookte monster minstens twee keer zo snel is. Maar, ehm, die minuutjes, wat ga je daar zo dringend mee doen, als je aan het wandelen bent?
Het zou nog wat sportiever zijn als ik het scherm had gemaakt van huzarensalade-wegwerpschalen, maar ik heb nieuw materiaal gebruikt, van knutselwebsite Aduis (die, heel ouderwets, een vuistdikke catalogus meesturen). Zo wordt het scherm toch nog bijna duur.
Veldtest Tijdens een wandeling van Venlo naar Nijmegen testte ik het windscherm ‘in het echt’. Bleek dat het scherm, als het nauw aansluit, vaak mee omhoog komt als je de pan van het vuur haalt. Gelukkig heb ik geen haaksluiting gemaakt, maar is het scherm vastgemaakt met een paperclip. Iets ruimer afstellen dus… Verder geen klachten, werkt goed!
Muziektip van de week: Tamar Aphek (Klaas, zoiets hoort niet thuis op een serieus wandelblog. Ik doe het toch, wat nou ‘serieus wandelblog’.)
Six years ago I crossed the Alps. There I met the ultimate backpacker. He wore isolated shoes, two loose goatskin trouser legs, a hazel-framed backpack, a bow and arrows, a pouch with fire-making tools and a couple of birch bark food canisters. And an axe with a heavy and expensive copper axe-head. His name was Ötzi.
I asked him why he would take that heavy copper axe-head. In a soft voice he said: “the museum people thought it might have signified riches and leadership, but for myself, well, I just love it, as a tool. I don’t mind the weight penalty, chopping firewood with it is such a pleasure.”
Ötzi. Reconstruction by the Arie & Alfons Kennis in Ötzi’s very own Bolzano museum.
Irrational additions to the backpack have existed for at least 5,000 years. These articles of faith define the walker. Show me yours and I’ll try and read them. But first:
What do I want from a walk, what are my articles of faith?
I want silence. The best thing in the wild is the huge big silence. My current stove, a White Box Stove, is completely silent. Why pick a nice spot for the tent, amidst this silent landscape, and then turn on a roaring jetboil? Calculating the weight penalty? I’ve tried, given up, and settled for it’s 53 gram (including windscreen)
My White Box Stove during a test, 2015.
I want simplicity of movement. I never fail to enjoy the sheer simplicity of walking. There’s many modern day ‘stuff’ that can ruin this simplicity. Think walking poles. They give your brain two extra legs to master (it can’t), they swing in and out of your view. Noise! On pole-people’s gear lists two or often three pairs of gloves turn up, because hands are exposed. While pole users have many a reason to use poles, I have only one counter-argument: poles are simplicity lost. A non negotiable to me.
I want to be immersed in the landscape. If I wouldn’t have any inhibitions, I would walk naked, and sleep on a bed of moss under the starry sky, eating rabbit each night. Until then, I prefer the thinnest barrier between me and the landscape, put up in a minute. And gone in a minute. This lightness is spoilt by having too much stuff inside the tent. Spare stuff annoys me. I don’t bring spare batteries, no pillow, a tiny towel (aaarghhh), less repair stuff, no shampoo, no swiss army knife, no spare socks, no spare shoelaces, no … you name it. This stufflessness is a dogma, and I thought I would suffer the consequences sooner or later, but I never feel something’s missing. Because so much is gained.
I need some comfort. Two items stand out: a book, and a thermos. For as long as I can remember I carry books. Lately, it’s an e-reader. But the purpose is the same: a book keeps me from walking into bad weather, and keeps me from walking at all if that’s what’s called for. In a way, the thermos accompanies the alcohol stove. The stove is not lit quickly, and fuel, once poured in, can’t be re-used. So I boil one and a half liter of water two times a day. The thermos contains the surplus. Benefit: hot tea first thing in the morning, without setting up the stove, and a hot drink on the hill. Weight penalty: 189 g (e-reader + cable), 229 g (0,6 L thermos)
Safety. Of course I carry torch, compass and a foil blanket. But I have an irrational fear of high winds. When I was 10 or 11, the family camped on a French campground when one of those mediterranean winds struck our tents at night. Being inside a small tent with that storm hammering it made a lasting impression. My sister and I where ‘evacuated’ into the bigger tent my parents slept in. In Scotland I’ve had many a stormy night in my Phoenix Phreebooter, a bombproof tent. Recently, I bought a Tramplite tent, with a stormproofness that is overkill on most days, but it frees me from fear. Weight penalty: about 200 grams (pegs!), compared to my Tarptent Moment.
Ye Olde Phreebooter somewhere behind Liathach, Torridon, 1995
The oddest and oldest relic in my pack is my spoon. Over 30 years old, and with me on all my Scottish walks. Weight penalty? Even calculating it would be heresy!
Edit 24 Jan 2022: the spoon is going to be replaced by a wooden spoon I cut myself from cherry or beech wood (still to be done).
Latest news: yes, I bought a Dyneema Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded SUL Tent Peg Bag, size XL. ‘What animal’s skin is this made of?’ Ötzi would ask.
The latest addition to my gear list: a girl’s make-up mirror, to catch ticks.
More posts on my preparation for the TGO Challenge here.
My gear list is perfect … for coming to Scotland in March or April. So when I heard that the start of the TGO Challenge had been postponed till June 18, this kind of threw me off guard. Suddenly, I wasn’t so sure. Because June means heat, and worse, The Scottish Midge. The last year I suffered the midge was 1995. My log states “160 bites. On each lower leg”. This is why my walks in the following 25 years were firmly outside the midge season.
Lochailort, 1995. The last time I remember being driven to madness by midges
Some data for the unbelievers: the midge has a wing span of 1.4mm, and there’s 8,000 midges in a gram. Population size is 180 thousand trillion midges in peak season (180,000,000,000,000,000). This makes for 22.5 million ton of midge in the sky. Staggering. Fortunately they come one gram at a time (see photo below). There could be 37 different species in that one gram, but Culicoides Impunctatus accounts for most of the bites. (source: https://www.highlandtitles.com/blog/midges/)
A quarter gram of midges. The rest of the gram is on the other hand and the lower legs.
To counter the plague, I bought a can of Smidge, and a sun hat with the accompanying midge-proof headnet. And I scrapped the plan to leave the inner tent at home.
My gear list is nothing special. I was about to write that I’m baffled by the neurotic level of detail gear lists have, but mine is pretty bad nowadays. It seems even gloves or pegs have five word names with a lot of ‘exploring’, ‘pure’ and ‘nature’ in them. Going online ensures the ‘do I need this’ question is always answered with a YES. The worst is Ultralightoutdoorgear.com, where everything is sorted by weight. This conveniently conceals the fact that sorting the shop by weight (low to high) has almost the same result as sorting by price (high to low).
Therefore, we need a good defense against buying expensive lightweight stuff. One trick is to realise walking doesn’t need any gear at all. Just good shoes, decent socks and something to keep the rain out. If that doesn’t help ask yourself this question:
What does hillwalking do for me and how can my gear enhance that?
My answers to this question and my gear list for the TGO Challenge are in the next edition of this blog. One gram at a time!
More posts on my preparation for the TGO Challenge here.
Madness. We are locked down and I got a place on the 2021 TGO Challenge, a walk across the Highlands of Scotland (Read more about it here). This is the first post, in English, about my TGO preparations and walk. The walk is in May, preparations are just what I do every winter, absorbing maps.
The good old romantic babble claims the Highlands separate the men from the boys (the women from the girls), build character, reveal the real you to you. Repeating this, supporting it with gear, building communities around it in a wave of instagram-posts and books … doesn’t make it true. One might as well claim that walking the Highlands is easy, easier than working life, easier than raising children, easier than the culturally complex task of visiting an art gallery on opening night (how to dress, what to say, who to avoid, how little to drink, how late to arrive? Whoa!). ‘By what route shall I descend Ben MacDui if the weather comes down?’ is dead easy by comparison. Still, the outdoors is made out to be difficult, and scares people into buying gear that has eleven word names, like said cuben fiber tent peg bag. I clicked on it, it was that close! Madness.
Seriously, did I think the crutch would aid hitchhiking?
This will be my 20th wander in the Highlands. My career started with hitchhiking in jeans, followed by a long period of semi-heroism, doing more or less dangerous/daft things, in recent years growing into the subtle art of mobile waiting, mixing roughing it and touristy stuff into a pleasant blend. I try to counter the nature-adoring pose of the romantics or the heavy handed gear talk of the control freak type of walker. For me, walking is doing nothing. Turning it into a sport, by pole-flaying along at great speed, or turning it into a religion, by striking a pose every turn, just shows how bad people are at doing nothing.
Found a page three, early February 2003, between Geldie and Feshie (later I found out I crossed a popular west to east route here, hence the tabloid)Sympathetic & Very Obscure Hill on South Uist
Yet, I might be counted as a member of the Church of Hillwalkers. I keep a log of classified hills and aim for them, I own a too expensive handmade tent, I sleep under a quilt with custom colours, I donated to Walkhighlands and won its prize for report of the month.
But I will go great lengths to deny my membership. Call me a snob or spineless, I like my identity to be layered. I’ll be my own subcategory of hillwalker-designer, neither mountaineer nor artist. I’m in-between but hey, I can handle a pub full of hillwalkers. And I might even dare going into an art gallery during opening night.
So what has all this to do with the TGO Challenge? For one, this challenge will be a nice and purposeless saunter, mixed with daft high stuff. That’s what I’m aiming for.
Soon: since it serves no purpose, my route had better be baroque.
Click here for TGO Challenge 2021 preparations part two
Creating my TGO21 route book. Baroque? It’s office work, really.
Samen met Pasen in een Ferienwohnung: heerlijk. Een warm bad van liefde en een spijkerbroek.
Maar papa moet wel even alles wassen, schoonmaken, nalopen en aanvullen.
Leuk om even te laten zien hoe veel ik toch nog bij me heb. Al vindt Suze dat het lichter is dan haar schooltas. (Klopt niet hoor)
1
De rugzak, alle vakken bij elkaar 2300 kubieke inch, 36 liter. Het is 1 simpele zak, zonder frame, met simpel draagstel. Buitenop zitten twee flessenzakjes, één groter net achterop, en een deksel. Op de linkerheupband zit een rood zakje voor de telefoon.
2
Bovenin het deksel van de rugzak:
– papieren (rood tasje), portemonnee
– accu en laadsnoeren
– zakmes
– koptelefoon, waterverfsetje, blaadjes zeep.
– schrijfboekje en pen.
– geel foudraaltje met zalfjes ea
3
De rugzak krijgt z’n stevigheid van
– het matrasje (geel).
– tent en stokken
– slaapzak (zwart)
4
In het hoofdvak:
– bodywarmer (boven, zwart)
– lakenzak (blauw)
– kleding (blauwgroen; avondsokken, ondergoed, truitje, overhemd, lange onderbroek)
– pan met beker, brander en windscherm erin
– foudraaltje (donkergrijs) met massageolie, kompas, voetenspul, kam, etc
5
Buitenop:
– zonnebril – 2 x 250 cc brandstof – regenkleding (khaki) – thermos, 1 literfles, 1 liter opvouwbare fles (paars), lepel. – grondzeil ( op de foto zit die al in het netje van de rugzak)
6
Wat ik aan heb.
Hieronder nog wat foto’s.
samen in Rothenburg
De meiden in een jachtstoel
Paasvuur in de buurt. Heet!
Onder handen genomen door Suze met de make up test app van L’Oreal. (Marketing gericht op meisjes…)
Van een bierblikje kun je een alcohol-brandertje maken. Doorknippen, wand omvouwen, gaatjes boren, klaar. Als je heel handig bent. Voor een paar tientjes doet een Amerikaan het voor je. Geen bewegende delen, een onschuldige brandstof (spiritus) die je van elke huisvrouw kunt bietsen, en het allerbeste: stil. Nee, niet stil, geluidloos.
Ik ben in 2012 overgeschakeld van een benzinebrander naar spiritus. Benzine brandt te hard, is lastig te onderhouden, en behoorlijk vies. Ik had eerst een Thermojet (grote naam voor een waxinelicht-formaat brander), voor naar Rome heb ik een degelijker White Box Stove. Een gerecycled alu flesje, ziet u wel?
Testje: brand 16 minuten op 50 ml brandstof, een liter water kookt in 11 minuten. (Benzinebranders en moderne gasbranders zijn 2 of 3 keer zo snel, en verbruiken minder brandstof).
Hieronder: de white box met een euro ( een Italiaanse met Da Vinci’s armenmannetje!)
Tweede foto: de pan staat direct op de brander. Dat vraagt wel een onderzettertje.
De thermojet (links): fragiel.
De white box stove koop je hier voor 22,95.
Hij weegt 30 gram. Het bespaarde gewicht kun je opmaken aan parmezaanse kaas, droge worst, knoflook en wijn. Want gewicht besparen op eten slaat nergens op.