Ik mocht bij Chris in de tuin kamperen. ‘Ik ben er tussen vier en vijf’, zei ik tegen hem. Zijn tuin lag mooi op de route. Toen ontdekte ik dat de tuin niet in Lower Heyford was maar in Upper Heyford, toch een stukje verder. Om toch op tijd te komen sloeg ik een rustpauze over.
Eenmaal bij zijn huis aangekomen belde ik aan. Zijn zoon, vlassig snorretje, vlekkerige joggingbroek, deed open. Hij zei: ‘mijn vader komt pas na zessen thuis, zet je tent maar op in het tweede deel van de tuin’. Ik had me dus helemaal niet hoeven haasten.
De volgende dag had ik een gelukje: Een stuk verderop langs het Oxford Canal lag een pub met een kampeerveldje er achter. Door te eten bij de pub hoefde ik die dag niet op zoek naar een winkel. Naarmate de dag vorderde bleek dat het allemaal nogal ver was. Het pad langs het kanaal was scheef en erg ongelijk. En zo kwam het dat ik twee dagen achter elkaar te ver liep en te weinig rust had. Mijn scheen, rechts, zwol op en voelde geïrriteerd. In mijn aantekeningen zie ik dat er nog een derde lange dag volgde. 106 km in drie dagen. Op de vierde dag was het allemaal moeizaam. Ik lastte een kortere dag in. Op de vijfde dag gaf ik nog even gas omdat ik een kamer in Birmingham had geboekt. Je snapt: ik strompelde dat appartement in.
Met zo’n blessure kan zo’n lange tocht niet doorgaan. Je moet stoppen. Paniek in de tent. Na nog wat dagen klooien reisde ik naar Manchester omdat Lein en de kinderen over kwamen. We hadden een geweldige tijd met zijn vijven. De reisleidster liet ons wel lopen: 12 km per dag. Maar de schat had ook een nieuw paar schoenen voor mij meegenomen. De alleronbenulligste schoenen die ik heb. Heerlijk zacht waardoor m’n voeten zich meteen beter voelden.
Je zou het liefst precies de juiste afstand lopen. Ver genoeg om ergens te komen en veel te zien, weinig genoeg om geen blessures op te lopen. Natuurlijk zijn er ook nog de omstandigheden: die winkel die dicht is, die camping die alleen caravans neemt, het pad dat afgesloten is, de openingstijd die je niet haalt tenzij je harder loopt.
Het ‘op tijd komen’ en ‘doen wat je toegezegd hebt’ laten mij dan altijd een stapje harder lopen. Discipline! Eigenschappen die in principe goed zijn. Maar ze hebben een keerzijde als ze op korte termijn worden ingezet. Te veel nadruk op een dagafstand of -doel in plaats van op het grotere geheel, toezeggingen aan onbelangrijke mensen.
(Ik heb wel rustdagen ingebouwd. Maar rustdagen zijn als spaargeld, die geef je het liefst niet uit, Want stel je voor dat je ze later harder nodig hebt.)
Gelukkig kan diezelfde discipline de boel oplossen. Als je dat ‘doen wat je gezegd hebt‘ nu op een hoger niveau toepast, dus niet ‘ik moet er om vijf uur zijn’ maar ‘zolang ik 1 juni maar klaar ben’. En als de zelfdiscipline nou wordt ingezet niet om een etappe te halen, maar om te zorgen dat je heel blijft en er plezier aan beleeft?
Zo gezegd zo gedaan: de afstand door de helft, en dan eerst zorgen dat de blessure verdwijnt. Dat is inmiddels gelukt, het ziet er weer goed uit voor de tocht.
Been ijzen in een middeleeuwse bron helpt heel goed. Dat komt door de kou, niet door de middeleeuwen. Het duizend-kilometer feestmaal, te verorberen nadat Het Been is geijsd in een veedrinkbak. Gezond eten: groente blancheren gaat prima samen met het eenpits koken. De wildkampeerplekken blijven mooi. Ik bel bij een boer aan, die moeilijk kan geloven dat ik zomaar bij hem aanbel: hij is fervent wildkampeerder en organisator van een mountainbike race. Ik krijg lekkers en een douche. Ondanks de blessure staan er nog wel plekken op de verlanglijst: de heuvel Ingleborough. Yorkshire Dales. Inmiddels ben ik door het Lake District heen, bakermat van het romantische landschap en van hoe wandelaars tegen natuur aankijken.
Het eerste voorval gebeurt op het Thames Path bij Egham. Een meisje en haar moeder vertellen mij dat het verderop is afgesloten. Daarop raadpleeg ik mijn kaart. Als ik opkijk staat er een sjieke man voor me, met zijn al even sjieke vrouw. Zo’n man met platina grijs haar in fijne golfjes en een choker. Zijn vrouw heeft een kapsel waar zo een diadeem in kan. Als ik vertel dat het pad is afgesloten, ontsteekt er in zijn ogen een anti-autoritair lichtje. ‘O, en zullen we dat samen eens gaan bekijken?’. Hij kijkt mij aan met een twinkel, ik beantwoord zijn blik en vanaf dat moment hebben we een plan. En mevrouw dan? Op gezette tijden moedigt zij haar man aan. Zij fluistert: ‘He could be French’. Kennelijk dicht zij de Fransen een anti-autoritair hart toe. Maar de Engelsen kunnen er ook wat van.
Hij vertelt: ‘dat pad is al vaker afgesloten geweest we kunnen er vast langs’. Eenmaal aangekomen bij de afsluiting schrikt hij. Een nagelnieuw hek van het type dat ik al eerder gezien heb, met spijlen met een halfronde doorsnede dat in drie geslepen punten uiteen waaiert. Oogt intimiderend en effectief. Bovendien heeft het van die uitstaande schermen boven het water, dus je kunt er niet omheen. Mijn sjieke medeplichtige – ik noem hem Charles – laat zich niet zo 1-2-3 afschepen. Om zich heen kijkend ontdekt hij een poort naar een aanliggende volkstuin. Hij begint die poort te slopen. Zijn vrouw (ze heet Jocelyn) zegt: ‘dat is privé eigendom’, maar niet al te hard.
Even later komt er een sportief geklede fietser aan rijden. Een vrouw van een jaar of 70. Charles en deze vrouw, Abigail, beginnen mij en mevrouw uit te leggen wat er gaande is. Er is een boom op het bruggetje gevallen. De boom werd opgeruimd in 2023. Daarna werden het pad en het bruggetje gewoon gebruikt. In 2024 heeft de gemeente plots bedacht dat de situatie niet veilig was. Ze hebben het pad afgesloten met een eenvoudig hek. Dat hek, en opeenvolgende nieuwere versies ervan, zijn tot vier keer toe gesloopt door gebruikers van het pad. En nu heeft de gemeente geantwoord met dit hek, dat in Calais geen gek figuur zou slaan. Charles en ik briesen van verontwaardiging dat zoveel incompetentie verhuld wordt met zoveel agressie. We zijn het allemaal eens, maar het hek lacht ons uit.
Charles, Jocelyn, en ik keren terug en lopen samen naar de Sainsbury‘s. We zijn heel tevreden met het uiten en afreageren van onze opinie. We hebben het begin van een politieke daad verricht door gevieren de petitie voor het heropenen van het pad te ondertekenen.
De omleidingsroute is klote maar ik bereik zonder verdere blokkades mijn slaapplek.
Een week later zit ik langs het Oxford Canal op het gras naast een sluis. Ik wacht tot de zon ondergaat om er te kunnen kamperen. Ondertussen maak ik eten. Er verschijnt een man met een piratenhoed, model 1770, een paars shirt en zes boodschappentassen van allerlei soort. Ik zeg: ‘Capt’n! Bringing back the booty?’ Hij antwoordt met ‘Aye, Alright? See you later!’ Ik ben benieuwd. Even later komt hij terug met een lege kruiwagen. Dat is voor de rest, zegt hij. Ik vraag hem hoe hij er over denkt als ik hier ga kamperen. ‘Oh dat is prima’, zegt hij, ‘maar er zijn wel betere plekken om te kamperen. Verderop is een stukje bos. De eigenaresse ervan laat je daar wel staan. Er is ook een plek voor een kampvuur’. ‘Niet te veel bramen?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘er zijn ook grassige plekken. Trouwens, ik ben Craig’. Ik stel me voor, pak in en ga erheen.
Door een gat in de haag kom ik het kleine bos binnen. Rechtsvoor zie ik een heleboel zooi en een paar mensen rond een vuurtje. ‘Hallo ik ben Klaas’, zeg ik. Een klein vrouwtje met grijs piekhaar en borstelige wenkbrauwen verschijnt. ‘What is it you want?’ vraagt ze. ‘Bent u de eigenaar?’, vraag ik. ‘Craig heeft mij hierheen gestuurd. Hij zei dat ik hier wel om kamperen’. Het vrouwtje overdenkt wat te doen. ‘Hij kan wel op jouw oude plek staan’, zegt het vrouwtje tegen een andere vrouw. Langs ineengevlochten rozen en meidoornranken, over een kronkelig pad, langs open plekken met stenen en over een bruggetje van pallets leidt zij mij naar een open plek met heel lang heldergroen gras. Het ziet er uit als een bed voor elfen. Ik reageer verrukt. Zij legt uit hoe het hier gaat. Er mogen een bepaald aantal dagen mensen zijn hier, maar die moeten dan wel werk komen doen. ‘Oké’, zeg ik, ‘ik zet mijn tent op en dan kom ik me melden om je ergens mee te helpen’.
De andere mensen vertrekken. Ik loop terug naar het vuurtje en vraag Fern, zo heet ze, wat ik kan doen. Zij zegt dat er wat belangrijke spullen versjouwd moeten worden omdat ze anders misschien meegenomen worden door ‘boaters’. Het blijkt te gaan om een stapel lange stammetjes van hazelaar sleedoorn en meidoorn. Ook krijg ik de opdracht om een halve meidoornboom los te trekken uit eeb enorme wolk klimop. Afijn, het lukt allemaal. Ondertussen vertelt zij hoe het hier zit. ‘Dit is een speciale plek, ik heb hem gemaakt voor mij en mijn heidense vrienden. Ik luister maar de planten in richt de plek in zoals bij ze past.’ De plek oogt rommelig maar ik zie al wat moois ontstaan. Ondertussen komt zij met de een naar de andere uitspraak. ‘Ik ben eigenlijk een Hobbit man.’ En ‘Niemand heeft er iets mee te maken wat er in mijn broek gebeurd’. Of: ‘Ik ben een enorme dendrofiel, wat voor kwaad doe ik daar nou mee?’. Ze vertelt me nog veel meer wat ik hier niet zal vermelden. Iets later bied ik haar aan om te gaan kijken hoe het is met Craig. Ik loop naar zijn boot Owlfred genaamd, maar die is afgesloten. Daarna loop ik stroom afwaarts naar het andere eind van het bosperceel. En ja hoor daar zitten Craig, zijn vrouw Jemima, Matt, Lewis en de dochter van Matt rond het kampvuur. Craig zet een kruiwagen schuin voor mij om in te zitten. ik vraag het gezelschap hoe zij hier gekomen zijn. Matt leeft acht jaar op de boot maar heeft nu een huis gekocht. Daar trekt hij een beetje vies gezicht bij alsof hij in mij een anti-kapitalistische activist ziet die eigen bezit maar vies vindt. Craig en Jemima hebben dit deel van het kanaal als favoriete stek en zijn hier vaak. Lewis is het type klaploper met dreadlocks, aan het bietsen, aan het niksen en ook nog gelijk aan het hebben. Matt is duidelijk een van de vele gescheiden vaders die op een boot leven. Dan heb je alleen maar zwarte T-shirts met lange mouwen nodig en één trui. Dat is handig. Natuurlijk ontdekken ze al snel wat ik aan het doen ben. Ik merk dat ik meer zin heb om te slapen. Ik vertel Fern nog waar het gezelschap te vinden is en ga dan naar bed. In de nacht schijnt de maan door de gevlochten takken. Voor het eerste licht word ik wakker van de bekende bosuil in het roffelen van specht. Ik besluit om niet de Grand Prix van Suzuka aan te zetten. Dat past hier niet. Ik ben dankbaar voor deze plek in ik ben eigenlijk wel heel opgelucht over de volksaard van de Britten. Veel minder stijf en conservatief dan ik gedacht had
De welbekende ‘notice’ op A4, en het waanzinnige hek. Charles die aan de poort rukt. Het meest geheimzinnige slaapplekje totnutoe. In het toverbos. Wat prozaïscher: Fat Boyz Bar, waar ik niet eens aan een ontbijt ben begonnen. Het willen waar in 1215 Magna Carta werd getekend. Google daar maar eens op. Windsor Castle, 29 maart. De school van Eton, helaas op zaterdag, dus zonder Etonians in beeld. Een stuk langs de Thames en daarna een stuk door de heuvels van de Chilterns, met mooi-stevige boerenhuizen. 1 april: Oxford. Jesus College. Op 2 april deed ik een tour langs 4 van de 39 colleges. Hier Merton College. Christ Church Dining Hall, ook bekend uit de Harry Potter films. Daarna richting Birmingham. Hier een stuk af willen snijden, maar er lag een nieuwe snelweg. Daar dan maar doorheen, want niet alleen Engelsen zijn wel eens ongehoorzaam. Bijna dagelijks een tweede ontbijt. Hier bij de Tea Shed in Napton on the hill.