The Emerald Isle

Ierland, 9 dagen wandelen, maart 2023

Dertig jaar lang kwam ik naar Schotland om te wandelen, dit voorjaar werd het Ierland. Even wat anders.

In 1994, in een trein in Kyle of Lochalsh was er eens een roodharige meisje in een wit overhemd, dat mij vroeg ‘Can I take your litter?’. Ik smolt van haar tongval, zoals het een melancholiek wandelaar betaamt. Maar nu denk ik: dat was geen Schots, dat was Iers. Ook had ik een tijdlang een opdrachtgeefster die mij, wanneer de deadline naderde, iedere dag belde om me in het Iers te instrueren over correcties, infographics en afbrekingen. Is dat voldoende reden om Schotland even te laten zitten en naar Ierland te willen?

Achill Island
De film ‘Banshees of Inisherin’ speelt op Achill Island. Ik heb de film niet gezien, maar koos toch die plek, want het voelt zo lekker ver weg. Drie uur trein vanuit Dublin, en dan nog anderhalf uur in een bus waarvan de chauffeur denkt dat het een terreinwagen is. En dan sta je in Dooagh. Alle huizen zijn er wit en langs de weg liggen twee pubs, waarvan eentje de bushalte is. Op een bankje waarvan de middelste plank miste, trok ik m’n regenbroek aan. Mijn loopbroek was in z’n eentje geen partij voor de Atlantische wind. 

De triomf van aankomen en dan gaan lopen is op een nieuwe bestemming natuurlijk sterker. Het zit ‘m vooral in de jeugdige overmoed die vrijkomt. Aan het einde van het eiland Achill ligt de berg Croaghaun. Die stak nog met de kop in de wolken, maar ik zeg maar zo: die berg is van solide steen, dus je kunt er op staan, en het waait weliswaar hard, maar ik weeg 80 kilo, en het is daar misschien nat, maar binnen m’n vel ben ik altijd droog. Nou ja, dat soort gebral dus. En inderdaad, de trucjes heb ik allemaal geleerd in Schotland. Als het zo hard waait uit west-zuidwest, dan kun je uitrekenen waar de beste kampeerplekken zijn: in een beschutte baai met de opening naar het noordoosten. Die vond ik op de kaart. Nog een goeie aanwijzing voor de betere kampeerplek: ruïnes. Achter mijn tent de resten van een bouwsel, ik zou zeggen 18e eeuws, en linksvoor een burial mound uit de steentijd. Dan weet je meteen dat er zoet water is, én een plek om je boot te water laten. Ik heb geen boot en begraaf geen mensen, maar dat gaat dus allemaal samen met beschutting, waar ik erg naar uitkeek.

De tweede dag vroeg ik me af: komen hier wel wandelaars eigenlijk? Ik sloeg linksaf, omhoog naar de top van Slieve Mor. ‘Slieve’ is wel een typisch Iers woord, mooi. Ik vond geen pad, hooguit een schapenspoor. Pluspunt van Ierland: er is meer mooi cultuurland is dan in Schotland, omdat het land eigendom is van kleine landeigenaren. Dat zorgt voor een minpunt: er zijn weinig paden, in elk geval niet waar ik keek. In Schotland heb je rights of way over grootgrondbezittersland, en die lui jagen, dus zijn daar veel paden de bergen in. 
De uitzichten waren puik, veel blauw in de lucht. Op de top loopt een blind schaap, die me wel ruikt maar niet goed ziet. De oostkant van Slieve Mor is steil, 700 meter naar beneden terug naar strandhoogte. Ik voorvoelde dat dit wel eens te veel kon wezen voor mijn dit jaar echt ongetrainde spieren. De rest van de dag zo’n beetje de kust gevolgd en maar doorgelopen wegens gebrek aan verscholen kampeerplekken. En toen stond ik voor de kleinste pub van Achill, Lynott’s. Klein? De kroeg meet 4 bij 7. 

Ik was op zoek naar een kampeerplek, maar kende de regels en de gevoelens omtrent wildkamperen niet.
“A pint please”, leek me een goeie opening om dat te weten te komen. En: “no Guinness please”, dat is me te droppig. Ik kreeg een glas Smithwicks Red Ale, (uitgesproken als Smiddicks). Het zal wel door het geloop komen, maar wat een heerlijk bier. Boven mijn hoofd hingen vlaggetjes die de Ierse opstand van 1916 herdachten. En links zag ik een fotootje van de kleinzoon van de stichter van de pub, Phil Lynnott, oprichter en bassist van Thin Lizzy, helaas dood (heroïne). Jahoor, hij was hier nog geweest. Het woord folk-lore betekent volksverhaal, dus van de betrouwbaarheid van dit soort anekdotes moet je je niet teveel voorstellen.
“Can I camp somewhere around here?”, vroeg ik om te peilen hoe mensen staan tegenover wildkamperen. 
“O, the neighbourhood-watch signs, ignore them, people won’t be scared if they see a tent”. Maar een echt antwoord kreeg ik niet. Pas toen ik betaald had en m’n waterflessen had gevuld kwam de man in de hoek met een ingeving: “Continue down the road to Ted’s, the next pub. They have an unused football field, they’ll let you on it”.
Buiten kijk ik op de kaart. Ted’s is anderhalf uur lopen. Ik sloeg een weggetje in naar de kust. Waar de autowrakken liggen, nee, nog iets verder, vond ik een mooi plekje, uitkijkend over de stille baai. Ook deze lag naar het noordoosten.

De volgende ochtend was alles vredig. Een vrouw die ik passeerde kwam me een half uur later achterop gelopen, roepend. Ze dacht dat ik de zoon was van een vrouw uit de buurt die deze winter zelfmoord pleegde. Zie ik er zo uit? Ik was wel duidelijk helemaal de enige vreemdeling, als je de autotoeristen en de wandelende Guinness biertap-onderhoudsman niet meerekende.

Croagh Patrick, de heilige berg
Ik heb in Westport, een heel beschaafd stadje, even bijgetankt. Op maandag koos ik een wat meer gebaand pad: voorzichtig omhoog naar de top van Croagh Patrick, een berg gewijd aan de heilige Saint Patrick, die eens per jaar wordt vereerd met een pelgrimstocht. Daar doen zoveel mensen aan mee dat er in de keet van de Mountain Rescue een whiteboard hangt met 15 hulpteams erop. Hogerop kwam ik groepjes mensen tegen. Amerikanen die hun Ierse roots bezoeken, op gympen. En zo’n wandelman die me kwam vertellen dat het koud en gevaarlijk is en dat-ie zelf heel vaak op de top komt.
“In my youth I always was the one to accompany family and friends to the top. My mom always ordered me to do it”. Best geestig. Het gesprek eindigde natuurlijk toen we langs een jonge Amerikaanse kwamen en hij haar boven mij verkoos om zijn gezemel te lozen. De top was fantastisch winderig, met een mooie witte kapel erop. Uit de wind at ik wat en dronk de laatste thee.
Op de weg naar beneden vroeg bijna iedereen hoe ver het nog was naar de top. Ik lieg dan altijd ‘je bent er bijna’ tegen iedereen, zo hoort dat vind ik. Nooit andermans avontuur of zelfbeklag wegnemen.

De volgende dag viel er regen. Van die ‘dit gaat even duren’ regen. Ook in Ierland kun je regen ontwijken. Door in je tent te blijven, of door er een rustdag van te maken. Ik begon gewoon langs de weg te lopen, een uurtje ofzo. De secretaresse van Delphi Lodge pikte me op met haar Polo. 
“Would have stopped without you hitchhiking to see if you were okay”, begon ze. Wat aardig, het lijkt het noorden van Schotland wel. Als snel besloegen de ramen van mijn klammigheid dus ratelde ze haar kunstnagels over de ventilatieopeningen om de boel wat te luchten.
“I’m not going to Leenaun, but that’s only ten minutes down the road”, zei ze. Ze dacht na en vult aan: “by car, that is. I guess you can reckon how far that is on foot”. Drie uur, dank je. Ik liep weer een uur, stond dan een uur stil te liften in de luwte van een windsingel bij een boerderij, en liep nog een uur. Toen werd ik opgepikt door Derek. “You’re lucky that I picked you up”, beweerde hij. Nee hoor, liften lukt altijd, maar je mag best mijn gelukje spelen vandaag. Derek heeft een tearoom aan de voet van Croag Patrick. Hij vertelde uitgebreid hoe hij dit jaar vier varkens heeft grootgebracht om z’n eigen bacon en gerijpte ham te kunnen verkopen. Hij zette me af in Letterfrack, precies waar ik heen wilde.

Old World Style
Letterfrack is een tourist trap, op Google gevuld met tweesterren hotels.  Vieze plaatjes van borden met eten en reviews over klamme lakens. Maar. Net als in Ullapool of Tobermory in Schotland is er altijd een fijne plek te vinden. In Letterfrack is dat Books At One, waar een heerlijk stel zestigers een uitgeverij runt en ondertussen lekkere amandelcake bakt. Daar ging ik zitten, de telefoon in de lader. De uitstekende koffie trekt boekenwurmen van heinde en verre. Achter de bookstore gaan trappen omhoog en die leiden naar het Old Monastery hostel. Ik ging naar binnen, het rook naar oude tapijten, wierook en linzen. Old world style, heet dit op de website. Bovendien kwam een moederig type, gehuld in demonstrantentrui, mij haar pesto van daslook aanbieden. Goed dat je buiten op het grasveld mag kamperen. Chef Stefan, een oude Grüne Duitser, rekende daar € 15 voor. Fijn! (Ik wist toen nog niet hoe slecht de douches waren).

Laat ik eerlijk zijn: ik was niet zo fit dit jaar. Ik had noch in de sportschool, nog in de duinen ook maar iets aan m’n fitheid gedaan. Behalve een regendag was dit dus ook een verplichte rustdag. Woensdag zou het nog natter worden, ‘zeiden ze’ maar toen die dag eenmaal aanbrak, speurde ik het weerbericht door op zoek naar een minieme aansporing om de plek te verlaten. Ik kocht eten, brak op en teutte voor vertrek nog wat in de bookstore. Met twee appreciative readers (zoals klanten hier heten) praatte ik over de verengelste namen op de Ierse kaarten. Iers wordt nog gesproken, maar op de kaarten staan alleen fonetische termen die Engelsen bedacht hebben. In Schotland wordt Gaelic bijna niet meer gesproken, maar de kaarten staan er vol mee.
“Did you say you studied topography?”, vroeg Vincent Murphy, eigenaar en koffiezetter.
“No, I said typography, but I’m particularly fond of typography on maps, so yes, topography too”. Hij liet me wat boeken van de uitgeverij zien, kunst en landschap uit Connemara. Met zulke lui kan ik het wel vinden.

Het weer bleek niet zo goed. Op de berg, die gewoon laag is, waaide het veel harder dan ik had afgeleid uit de windsnelheid in het dorp. Dat verband ligt hier anders dan in de Highlands, het lijkt meer op de wind zoals die is op de Schotse eilanden. Staat er in het dorp een stijve bries, dan word je op 500 meter hoogte van je sokken geblazen.

Tijdens de afdaling mikte ik zuidwaarts, richting de Twelve Bens. Al snel zag ik twee bomen en een ruïne. Daar is de wildkampeer-tip weer: ruïnes, daar woonden mensen en dus is het daar afgewaterd, en waarschijnlijk is er een helder beekje. (Voor andere bezigheden en/of andere landen volg je liever de redenering ‘ruïnes, daar zijn mensen vertrokken en dus is het er niet best’.)
Die Twelve Bens lieten zich niet zien, de volgende dag. Toch klom ik omhoog. Eerst Maumonght, met een rotsige top. Dan A’Chailleach (wijze oude vrouw), dan Muckanaght, Binn Fraoigh en An Bhinn Bhán (de witte heuvel). Naarmate de dag vordert worden ze steeds rotsiger. Om een uur of drie bedacht ik dat Five Bens wel voldoende was. Al die wind, alsof ik de hele dag in een schuddende metro met open raampjes had gestaan. Ik keek op de kaart of ik er op een logische manier afkon. Net toen ik dat had uitgedokterd, kropen de wolken iets omhoog langs de rauwe stenen hellingen. Het zag er goed genoeg uit om een ander jaar terug te komen. 

Klim er maar op
Donderdag regende het weer. Ik liep het dal uit, de weg langs, de Western Way op. In het begin van de middag leek het droger te worden. De Maumturk Mountains aan mijn linkerhand zagen er zo aanlokkelijk uit, dat ik een abrupte draai naar links maakte. Ik liep zelfs een stukje terug. Echt, soms moet ik me even alle andere gelegenheden in herinnering brengen waarbij ik als een oen ‘om een berg heen’ ben gelopen. Klim er maar op, dan zie je wel weer.
Ik raakte meteen in een opperbeste stemming. De Maumturks zijn niet hoog, wel woest. Een ruigheid die groeit in de mist, alles wordt groter, onbekender en onduidelijker. Twee toppen verder kwam ik zowaar twee mensen tegen. Ze vertellen me dat er de volgende dag (1 april) een challenge is: alle Maumturks in één dag, mag rennend. Het is 28 kilometer met 3.000 meter klimmen. En dat in dit apenterrein. Ik vertelde ze dat ik wilde gaan kamperen bij het kapelletje op de volgende pas, en ze vertelden me dat dat één van de checkpoints is, waar alle lopers langs moeten.
(Maumturk is een Engelse verhaspeling van Sléibhte Mhám Toirc, iets als ‘bergrug van de pas van het zwijn’, of misschien ‘met een pas waardoor je zwijnen naar de markt brengt’)

De volgende ochtend om zeven uur regende het flink, maar de eerste renners kwamen al langs. Ik ontbeet en wachtte tot de regen over trok. Ik liep een stukje terug naar het checkpoint, waar me prompt om mijn deelnemerspapieren werd gevraagd. Zoals het wandelaars in deze contreien betaamt waren ze allemaal geamuseerd toen ik vertelde dat ik de andere kant op zou lopen. Op de volgende heuvel werd ik even ingezet om een achterblijvende wandelaar te vragen naar zijn welbevinden. De heuvelrug strekte zich nog veel verder uit dan me lief was, slingerend en eindeloos rotsig, maar toch was ik op tijd beneden om de bus te kunnen halen in Maam Cross, inderdaad, een kruising van wegen. Ik reisde naar Galway, kauwend op roomboterkano’s.

Wandelen in Ierland
Mijn eerste indruk is dat Ierland fijn wandelen is. Fijne lui, goed vervoer. Veel cultureel erfgoed van steentijd tot industrieel, lekkere geologie. Ik heb vrijwel geen paden gezien, het zou beter zijn als er informele paden of rights of way zouden zijn. Maar het is wel lekker ongebaand. De 1:25.000 kaarten zijn niet heel goed, ze missen nauwkeurige hoogte- en terreininformatie. De losse (papieren) kaart van Harveys, met alle bergen van Connemara, is uitstekend. 

Nadelen zijn er ook, voor zover ik dat na 9 dagen kan zeggen. Het is tyfusnat op de grond en het landschap is grotendeels ‘sheepwrecked’ (bijna alleen gras, weinig loofbomen, struiken of kruidenlaag). Als je iets wilt maken van bijvoorbeeld Connemara National Park, dan moeten die schapen, waar niemand een reet aan verdient, achter een hek. Gewoon niet meer overal laten lopen. Begin snel met rewilding, dan verdien je veel meer, aan toerisme en visvergunningen. Zie Glen Feshie in mijn vorige verhaal: landeigenaar en miljardair Anders Hoch Povlsen kocht de estate en schopte de kaalvretende hertenplaag eruit en *ploef* binnen vijf jaar een explosie van planten-, insecten- en vogelsoorten. Schitterend. Hij koopt lekker door trouwens (nu 100.000 Ha). 

Het grootste minpunt, is dat ik NUL roofvogels heb gezien. Heel bijzonder, 9 dagen 15 uur buiten én een oog voor roofvogels en ze dan toch niet tegenkomen.

Rugzakken van 6,6 kilo mogen gratis mee als ruimbagage. Toch 60 euro korting.
Savoir-Fare in Westport, county Mayo, heeft een Bourgondiër als eigenaar. Niets dan heel ambachtelijke producten. Op de foto een Bretonse cheesecake, zo volvet als wat, superlekker. Daarvoor had ik ‘1 kaas’ besteld. Hij komt dan vragen ‘hard, zacht, blauw, jong, oud?’. Ik kreeg een Barr Rua, een rauwmelkse, alpine stijl kaas, met bietenchutney. De gastheer dempte zijn stem toen een gesprek met een klant wat al te on-vegetarisch werd. Hij was op zoek naar bepaalde klieren van een rund om traditionele gerechten mee te maken (ik denk zwezerik), en hij vond het moeilijk om een slachter te vinden die dat goed kon leveren. Zie je, een karkas laten ze besterven, dan krijg je beter vlees, maar die onderdelen die hij wilde moesten er eigenlijk meteen uitgesneden worden. Nou ja, heel plastisch allemaal. Ik hoop maar dat dit soort vaklui weer in de plaats komen van de kiloknaller-jongens.
Dooagh, op Achill Island. Zover komt de bus, goed geregeld!
Achill Head vanaf de helling van Croaghaun, die bezaaid is met stukken versteende rivierbedding (je ziet hier een grindbedding en een zandige/kleiige bedding in 1 steen)
De branding en Saddle Head vanaf Croaghaun. De branding ligt 600 meter lager dan de bergrug.
Kampeerplek aan beschutte baai. Helemaal links de omtrek van een graftombe uit de steentijd.
Verlaten dorp onderaan Slievemore.
Uitzicht vanaf Sliebhe Mhor. Je ziet county Mayo, de Nephin range. Mijn route volgt de kustlijn buitenom en gaat rechts uit beeld.
Om een ‘shruffle’ over te steken moesten de schoenen aan de rugzak. Daardoor raakte ik mn ouwe blauwe mok kwijt (hij zit hier al uit het zicht onder de linkerschoen). Een Shruffle is een verbinding tussen een lagune en de zee, die bij eb verandert in een riviertje van 500m lang. Veel wier en stenen.
De helft van Lynnott’s Pub. Erg lekker bier.
Phil Lynnott, oprichter van Thin Lizzy. De eerste niet-witte muzikant in de Britse hardrock-scene in de jaren 70. Onmiskenbare stijl op de bas.
Nah, hier kan wildkamperen wel. Salia Bay.
Ik kon deze haring er slechts met veel geweld in krijgen. Dat kan kloppen, je ziet hier de punt van de haring. Zeker moe?
Drogende turf voor in de kachel, Achill Island. Je ruikt de turf ’s avonds uit de schoorstenen. Omdat het zo ongezond is stoken weinig mensen het nog, is het verhaal.
De kapel op de top van Croagh Patrick.
Saint Patrick in de kapel op de top van ‘zijn’ berg.
Gelukkig is er het toerismebureau, voor zonnige foto’s.
De Sheeffrey Hills lagen op de route, maar het weer werd slecht. Ik kampeerde hogerop, maar keerde terug in de nacht. Het rode tuinhuisje links heb ik geprobeerd als slaapplek. Er stond een mooi bankstel, maar een inbraak wilde ik niet op m’n geweten hebben.
In dit stalletje sliep ik de slaap der onschuldigen. De stal was de zesde plek die ik probeerde. (later meer daarover)
Liftend/lopend onderweg naar Letterfrack.
Op het veld van het Old Monastery Hostel. De bouwsels rechts zijn ook kamers.
Een ruïne en bomen zijn een duidelijke aanwijzing voor beschutting en vers water. (De hoek van het bos in de verte zou ook kunnen, maar dat moet je dan gaan uitzoeken…)
Het hek is er ook bij gaan liggen. Op Muckanaght.
Stenige boel met een korstje van veen, onder Binn Dubh. (Vanuit het dal gezien is 1 berg donker (een noordhelling) en 1 berg licht (een zuidoosthelling). Ze hebben dezelfde steenkleur maar heten Binn Bhan (licht) en Bhinn Du (duister).
Ja mooi he? Vlakbij de rivier is het land iets beter afgewaterd, en dus sta ik daar.
Ben ik nou een onderbroek aan het wassen op 60 graden?
Zo nat is het dus.
Verlaten plek Tallaghnamuinga. Links voor en midden tegen de berg zie je ‘lazybeds’, ook wel Celtic fields, waar grond en stenen zijn opgeworpen tussen greppels. Ook is er water, een vlakke plek voor een huis en kraal. En dus ook goede kampeerveldjes.
Als je dit ziet, dan wil je toch niet over een weggetje tussen de schapen lopen? Dan wil je toch omhoog?
Direct achter het meertje omhoog, dat ziet er vanaf hier verticaal uit. Dat is het helemaal niet, en dat is handig om vantevoren te weten (ervaring of goed kaartlezen)
Naar het zuidwesten lopen de bergen over in een vlakte met tientallen meren.
Lekkerrr. Op Barr Sliabh na Raithe, onderweg naar Binn Idir an Da Log
Veel prachtige kwartsiet-intrusies, fel wit in de mist.
Mja, bijna alle veterlusjes blijken doorgerot/gesleten te zijn. Het is een lichtgewicht vervanging van metalen veter-oogjes, geen goed idee als je heel nat wandelt.
St. Patricks kapel op de Mam Éan. Het kleine huisje achteraan is het checkpoint voor de Maamturk Challenge.
De Maamturks Challenge (weer een andere spelling van de bergrug) is op 1 april, maar geen grap. 217 deelnemers en 47 vrijwilligers kunnen de hele bergrug over, 25 kilometer met 2800 meter hoogteverschil. Er zijn 2 finishmogelijkheden voor mensen voor wie de eindstreep te ver ligt. Ik heb ca 15 km van de bergrug gedaan, in twee dagen…
Veel fotogenieke watertjes op de Maumturks. Hier op Corcogemore.
‘Latin Quarter’ in Galway in de namiddag. Echt gezellig, zeker als steeds meer muzikanten (goeie!) zich op straat begeven.
Route van Dooagh, langs de buitenkant van Achill Island naar Mulranny, het rechterdeel van de route over een verlaten spoorlijn.
Route van Dooagh, langs de buitenkant van Achill Island naar Mulranny, het rechterdeel van de route over een verlaten spoorlijn.
Route van Westport naar Maam Cross in Connemara. De route is verbrokkeld door een slecht-weer-dus-rustdag.

TGO Challenge 2022, ‘nabespreking’

Wat, 2022? Het is 2023 man. Schiet eens op.

Ja, ik ben deze keer erg laat met schrijven over mijn jaarlijkse Schotse tocht. Hoe zat het ook alweer? Ik ging meedoen aan de TGO Challenge, waarbij je vanaf één van 14 startpunten langs de Schotse westkust binnen 15 dagen moet oversteken naar de oostkust. 

Eerder schreef ik over het maken van die route (hier). Dat was nogal leuk. Ook was ik in aanraking gekomen met een leuke groep mensen, de ’Challengers’, een bepaald soort wandelaar. Ze houden van Schotland en van wildkamperen. Naarmate de tijd vorderde ontdekte ik dat de meeste wandelaars niet erg originele routes volgden (dat hoeft ook niet), dat ze graag mikten op de sociale kant van het wandelen, en dat ze op z’n zachtst gezegd nogal georganiseerd waren. Bijna anti-avontuur. Ik kreeg het er een beetje benauwd van.

Het grappigste is natuurlijk dat je jezelf gaat vergelijken met die andere wandelaars.
“Ben ik ook zo?”. Haha.

Mijn start was in Kilchoan, op Ardnamurchan, een schiereiland waar je een trein, een boot, een bus en nog een boot voor nodig hebt om er te komen. De eerste dagen was ik lekker aan het rondstampen, langzaam slingerend naar het oosten. Dagelijks arenden gezien, zowel steen- als zeearend. Er waren 80 uitvallers vanwege het slechte weer, dat ik grotendeels wist te missen. Ik loop nu eenmaal niet volgens de klok maar volgens m’n neus. Ik genoot de eerste vijf dagen volop, vooral omdat ik lekker afgelegen heuvels in m’n route had opgenomen. Toen stak ik de Great Glen over naar Fort William. Van daaraf wordt het landschap weidser, braver, met meer mensen en meer aangeplante bossen. Voorbij Dalwhinnie komen daar grouse moors bij, zeg maar extensieve pluimveehouderij. Erg. Van elke streek waar geen roofvogels vertonen krijg ik activistische neigingen. Volg @raptorpersecutionscotland maar, dan snap je wat ik bedoel. Wel had ik regelmatig goed gezelschap.
Het Cairngorms National Park stak ik hoog over. Erg overtuigend. Pittig weer, harde wind. In Braemar viel ik, zoals voorspeld, in de sociale kant van de Challenge. Hoogtepunt was een gesprek met de eigenaar van Loch Callater lodge, over de effecten van het gelijktijdig drinken van cider en whisky. De rest van de tocht loopt over cultuurland en jachtterrein naar de kust. Na 375 kilometer en 17 bergen en bergjes stond ik op het strand bij Montrose. Op zo’n langere tocht heb je meer dagen waarop je van je sterke benen kunt genieten.

Mijn wandelmodus is “eenling die ontsnapt”, dankzij een eigenzinnige route met de nodige onlogische keuzes. Ik kampeer hoog, liefst. Snelheid is niet van belang. Ontsnappen was er deze keer niet bij, want ik moest mijn route volgen en me eens in de paar dagen melden bij Challenge control. Er kijken mensen méé, jeetje. Verder oostwaarts is de Challenge voor mij toch te collectief. Of ik ben teveel snob. De gesprekken over routes en tegenslagen, de schouderklopjes over de afstanden, ze stonden me tegen. Overgeorganiseerde mensen vinden iets gauw een tegenslag. Echt wel wat bijzondere mensen ontmoet hoor, maar dat gebeurt zonder Challenge ook. 

Maar lijk ik nou op die Challengers? Jawel, vooruit. Ik ben ook een neuroot met m’n spullen. En ik ben tijdens het lopen nogal anti-autoritair. Dan is het leuk om gelijkgestemde ‘stravaigers’ tegen te komen. Dan kun je mooi kletsen over gekke uithoekjes. Maar verreweg de meeste wandelaars zijn nogal gefixeerd op kilometers en de exacte route. Dat vind ik geen wandelen.

Om kort te gaan: leuk experiment, maar ik zie er geen voordeel in om vaker mee te doen met de TGO Challenge. Misschien als ik boven de 70 ben weer eens, dan is de ondersteuning erg prettig denk ik. Erger nog: ik ging dit voorjaar voor het eerst sinds meer dan twintig jaar niet naar Schotland. Ik probeerde Ierland, The Emerald Isle. Onontgonnen terrein, jammie. Da’s m’n volgende stukje.

De roze lijn van kust tot kust is mijn route van Kilchoan naar Montrose. Westelijk van Fort William is ie het verrassendst.
tobermory to kilchoan ferry
Veerboten, da’s echt reizen. Veel staal, touw en olie, overal water, harde wind, heerlijk. De veerboot van Tobermory naar Kilchoan.
TGO Challenge register kilchoan 2022
Met 7 man gestart in Kilchoan, iedereen braaf om 9 uur (= nat pak), ik om 12.10. Had Innes McKendrick wel willen ontmoeten, jammer.
Rhum and Eigg as seen form north coast of Ardnamurchan, Scotland
De eilanden Rhum (links) en Eigg vanaf de noordkust van Ardnamurchan. Lekker de kustlijn volgen en kamperen tussen de rotsen later. Ik hoef eigenlijk niet zoveel meer dan wat kust en bergen, echt altijd leuk.
Derelict villages in Ulgary, Glen Moidart, Scotland
Een reeks verlaten dorpjes bezocht in Glen Moidart. Pokkeweer. En hoe deden mensen dat, hier wonen?
Kampeerplek in Glen Alladale. Altijd lekker eten en luieren.
Deze afdaling van Beinn Odhar Beag was me ontraden door de veteraan die mijn route controleerde. Ik vind dit soort chaos juist erg leuk en wilde het navigeren en prutsen tussen de rotsen niet missen. Glenfinnan ligt in de diepte, met de belofte van lekker eten.
Duidelijk toerist. Warm weer, maar dat is maar voor even. Heel fijn sjaaltje trouwens, gemaakt door Esther Vijftigschild.
Ardgour peaks in a row, seen from Stob Coire a'Chearcaill
Ardgour, toch wel het mooiste gebied aan de Schotse westkust (na Coigach). Zicht op nieuw slecht weer vanaf Stob Coire a’Chearcaill, de 4e berg in de route.
Deze groep koeien besloot hard op mij af te rennen. Pure nieuwsgierigheid. Ik wilde iets versnellen maar moest het echt op een lopen zetten. Daarbij verloor ik mijn telefoon. Ik sloeg hard rechtsaf de rivierbedding in om de koeien af te schudden en maakte een omtrekkende beweging. De telefoon vond ik, dankzij de allerlelijkste paarse hoes, terug in de modder. Er was niemand overheen gedenderd. Aan het einde van het glen staat een hek met een bord om je te waarschuwen voor deze figuren. Ben Nevis op de achtergrond trouwens.
Gewassen sokken drogen in de douche van Fort William Station.
Vanaf Fort William volgde ik een opgedoekte spoorlijn. Altijd fijn wandelen op een voormalig talud. Wel waren de bruggen niet meer zo in shape. Ik heb de rivier onder de brug proberen over te steken maar er toch van afgezien.
Ja, ik heb altijd wel lol. ’s Ochtends Sgurr Innse beklommen, laat in de middag Binnen Shuas, top nr 7 van de route. Ik was van plan er bovenop te kamperen, maar de wind-voorspelling zei 55 mijl per uur. De tent kan daar tegen (getest in storm Eunice op een veld in Bloemendaal) maar het is helemaal niet leuk om er dan in te liggen.
Idyllisch kampeerplekje. Maar het lastige met langwerpige valleien is dat de wind, eerst haaks op de vallei, als ie aantrekt, plots van richting kan veranderen. Zo rond 23u bleek dat de tent met de kop in de wind stond, en dat kan niet met deze tent.
Ook in seizoen twee van The Crown was het op deze plek al te winderig voor het leuke (Prins Philip die Charles mee uit vissen neemt terwijl Koningin Elizabeth worstelt met het picknickkleed). Binnen Shuas als achtergrond. Toen ik hier liep kwam ik ook filmploegen tegen. De Arverikie Estate verdient wat bij als filmlocatie. Dure lui in Range Rovers.
Hier ga ik een apart stuk over schrijven: ’s nachts opbreken, een stuk lopen en in het donker op een beschutte plek weer neerstrijken. Enorme kick.
Geweldige avond gehad. Eerst de tent hoog geparkeerd tussen twee toppen, dan wat eten, dan Cruach Innse beklimmen. Fantastisch. Opentrekkende wolken, fijne geologie. Bij terugkomst meer eten natuurlijk.
Het mooiste is nog dat je tijdens de afdaling je tent weer in het oog krijgt. De berg achter de tent (Sgurr Innse) heb ik de volgende ochtend beklommen, voordat ik opbrak om de tocht voort te zetten door het apenterrein links in beeld.
Met Gerry (77 jaar, flinke rugzak) op de top van Meall Chuaich, de eerste Munro van de route. Hij loopt als een kievit. Leuke conversaties ook. ’s avonds samen gekampeerd in Glen Feshie. Gerry ontdekte hoe veel hij eigenlijk bij zich had (2x het gewicht van mijn rugzak) en begon allerlei etenswaar te slijten bij mij.
Glen Feshie. Drie paarden en een helikopter bij onze kampeerplek. Heli buiten beeld. Die steeg om half zeven ’s ochtends op om de rijke mensen weg te brengen. Soort ‘Succession’ zeg maar, zo’n heli ook.
's Ochtends rond een uur of 4, toen het lichter werd, bleek dat onze kampeerlocatie een baltsheuveltje van een groepje korhoenders was. Heel bijzonder. Ze maken klokkende geluiden terwijl ze hoog opspringen.
’s Ochtends rond een uur of 4, toen het lichter werd, bleek dat onze kampeerlocatie een baltsheuveltje van een groepje korhoenders was. Heel bijzonder. Ze maken klokkende geluiden terwijl ze hoog opspringen.
Glen Feshie. Hier zie je wat er gebeurt als de landeigenaar de schadelijk grote populatie herten weghaalt: van kaal naar weelderig in een paar jaar.
Het leuke van de Challenge is dat er een aantal routes zijn die zo standaard zijn dat ik ze niet wil nemen. Dan ga je speuren naar alternatieven. In de blogs van Chris Townsend (een enorme doorloper die echt niks kan met de wereld en altijd in zijn tentje wil zitten) vond ik deze route omhoog door Coire Garbhlach en dan zo het Cairngorm plateau op. Het was qua terrein wel aanpoten, maar niks geks en wel perfecte vreemdheid en stilte.
De tent neergezet bij Loch aan Stuirteag (het meertje links op de foto). Soort van trofee-kampeerplek. Daarna gezelschap gekregen van Scott (je ziet twee tentjes aan bij het lichte deel van het meer). Ik beklom in de late middag Monadh Mòr en Beinn Bhrotain (in de regen enzo). Daarna werd de wind nog sterker en heb ik de tent een kwart slag gedraaid om de wind de baas te zijn (die eerst uit het zuiden kwam maar door de vallei getunneld werd zodat ie uit het westen leek te komen later)
Onderweg naar Beinn Bhrotain. Mooie vorstpatronen en vers slecht weer in aantocht. De harde wind en koude regen waren wel een beetje op t randje met fluttige ‘zomerkleding’.
Ben MacDui (24 jaar geleden beklommen, haha) gezien vanaf The Devil’s Point. Die laatste naam is Victoriaans verpreutst, want ‘Bod am Deamhain’ betekent gewoon ‘pik van de duivel’.
Op de camping in Braemar, en daar Fish’n’Chips gegeten met Gerry en daarna de Stag Bar in voor een rijk toetje en wat bier. Minstens 30 challengers in Braemar.
Loch Collator Lodge, waar de gastheren van het hostel een soort zoete inval hebben voor Challengers. Lekker bacon butties en veel thee. Hilarisch gesprek gevoerd met de grootste drinker van het stel over cloudy cider en whisky, en hoe je daar de controle over je lichaam ledemaat voor ledemaat door verliest.
Sticky toffee pudding opwarmen. Echt sjiek.
Hoge kampeerplek weer, behoorlijk beschut en vlak onder de top van de volgende munro, Mayar.
Glen Clova. De route kwam van rechts over de heuvels aan de overkant, dan langs het hotel (daar tussen de bomen) en dan aan deze kant weer de berg op. Dat lukt, na 12 dagen lopen.
De meeste Challengers lopen over asfalt de laatste twee dagen naar de kust. Ik heb net zo lang gezocht tot ik een route over onverharde wegen en akkerranden gevonden had, maar moest wegens veel omgewaaide bomen toch overschakelen naar meer asfalt dan ik leuk vond.
Klassiek TGO-toetje: een paar kilometer van het strand van Kinnaber ligt een ‘Strawberry Farm’ waar je erg lekker kunt eten.
De Noordzee, na 15 dagen lopen (met 17 bergen/bergjes, 377km gelopen en 10.800m geklommen)
Blij ei!
And all I got was this lousy t-shirt. Fijne ontvangst aan de eindstreep, maar vlug naar Aberdeen verkast voor een hotelletje en dan de vlucht naar huis. (Heb uitgezocht of ik met de trein kon, maar da’s echt twee dagen werk en kost een fortuin, relatief)