Waarom pelgrims woonwijk en industriegebied overslaan
(Dit bericht is een herplaatsing van mijn stukje voor www.devrijewandelaar.nl)
Kromhoutstraat, IJmuiden
Ik testte een paar wandelschoenen door er 25km op te lopen in de buurt. De tocht voerde me langs het Wilde Westen van IJmuiden. Op zoek naar een oude torpedobunker liep ik door het industriegebiedje aan de Kromhoutstraat. Ik heb er genoten. Ik wist niet wat ik ervan moest vinden, werd raar aangekeken vanuit auto’s en … kwam ogen tekort.
Elke pelgrim heeft zijn antwoord klaar op de vraag ‘bent u een toerist of een pelgrim?’. Het antwoord ’toerist’ komt niet voor. Hooguit ‘wel eens toerist, maar dan van spirituele plekken’. De gewone wandelaar vindt zichzelf evenmin toerist. Toch. In elk pelgrimsreisverslag kun je turven: ja, ze volgen het advies van een reisgids; ja, ze slaan vermeend saaie stukken over. En ja, ze doen daar netjes wat alle toeristen doen: het mooi vinden, er foto’s van maken, controleren of die kloppen met de verwachtingen en tot slot zeggen ‘nu ben ik echt lekker op reis’.
In geen enkel pelgrimsboekje ontbreekt de veroordeling van industriegebied en buitenwijk. Dat is niet vreemd. Kerken en forten werden altijd al mooi gevonden, ze zijn gecanoniseerd. Natuur werd vanaf eind 18e eeuw mooi gevonden, dat komt op het conto van de romantische dichters en schilders. Eind 19e eeuw schilderden de impressionisten voor het eerst dorpsgezichten, en stadsparken. Het stadspark is gecultiveerde natuur, en het dorp, wel, daar zijn de mensen goed. Die plekken mogen daarom ‘meedoen’.
Maar de stad, die verdorven plek vol hoeren, homo’s en sjacheraars? Die is vies en vuig en immoreel. Stalin en Hitler hielden van sterke, half ontblote boeren, gezonde blozende boerinnen, die ten tijde van oorlog eventueel tanks in elkaar sleutelen, maar de stád, dat nooit.
Een coalbreaker, gefotografeerd door het echtpaar Becher
Na de Tweede Wereldoorlog gaat het snel: amerikaanse fotografen en schilders beelden auto’s af, cafe’s, suburbs, wolkenkrabbers. De kunstfotografie voltooit de acceptatie van stad en industrie als iets dat mooi kan zijn. Baanbrekend, en foei als u ze niet kent, zijn Bernd en Hilla Becher. Zij fotografeerden met machinale precisie duizenden mijnschachten, hoogovens en draglines. Zij zijn de leermeesters van een hele sleep fotografen zoals Thomas Struth of Andreas Gursky.
Heel vilein kan de conclusie zijn: wandelaars zijn conservatief. Cultureel van voor de twintigste eeuw, de dagen dat het wandelen, en hoe je het hoort te doen, zijn uitgevonden. Daarom is de industrie en de buitenwijk, het snelwegknooppunt en de haven, amper doorgedrongen tot ‘wat zij mooi kunnen vinden’. Dat zie je terug in de pelgrimsreizen: men waardeert het historische stadshart. Wat je ervan moet vinden is bekend. Men waardeert de natuur, waarover vele natuurmonumentenkalenders nimmer iets onzeglijks hebben vertoond of verteld. En het platteland, dat Boer zoekt Vrouw zo aantrekkelijk maakt.
Wee die lastige zone tussen autoluw stadshart en helende natuur. Met al zijn prikkels en ongewenste levensvormen. Er zijn daar veel mensen die bepaald niet tot dezelfde soort behoren als de vrij hoog opgeleide, blanke wandelaar. De bebouwing heeft vaak de verkeerde schaal en is niet ‘mooi’. En er is daar geen waardering voor ’te voet gaan’. Niet toevallig som ik hier precies de dingen op die de buitenwijk zo aantrekkelijk maken. Er is niets voorgekauwd. Je moet er zelf de weg vinden, voedsel zoeken (een bakker), een schuilplaats (B&B), en mensen uit jouw stam herkennen. Je moet ook de wilde dieren ontwijken (figuren in steegjes, hooligans). Kortom: je doet er van alles dat je in de oertijd in de natuur deed. Dat is intensief, maar leuk.
Die natuur is tegenwoordig prikkelarm en extreem veilig. Dat is zeker ergens goed voor, maar de pelgrim zou er goed aan doen om niet een bus, trein of metro te pakken, om de ondraaglijke tijd tussen de behapbare sights te verkorten. Het levert meer op om alles te lopen, zodat hij of zij kan oefenen met het esthetisch waarderen, voor zichzelf boeiend maken, van woonwijken en bedrijventerreinen. Zoals door bij een rijtjeshuis aan te bellen voor water, bij een autohandel te vragen of je er even naar de wc mag. Boodschappen doen in een schimmige avondwinkel, of eten in een truckerscafé. Het helpt, en is zeker avontuurlijk.
Zeche Zollverein, werelderfgoed. Foto: Abgeda, via Flickr
Ik verlang er al jaren naar om het Ruhrgebied te doorkruisen. Onderweg richting Rome zal ik de natuur van de Eiffel links laten liggen om tussen autobahnkreuze en bergen sintels op zoek te gaan naar die mijnschachtbokken van het echtpaar Becher. En de beste worstverkoper van Oberhausen staat daar ergens naast een rangeerterrein.
Verdikkeme. Heb ik tóch een toeristisch lijstje.
Maar het cordon sanitaire rond de buitenwijk heb ik in elk geval verbroken.