The Emerald Isle

Uitgelicht

Ierland, 9 dagen wandelen, maart 2023

Dertig jaar lang kwam ik naar Schotland om te wandelen, dit voorjaar werd het Ierland. Even wat anders.

Er was een roodharige meisje in een wit overhemd, dat mij in 1994 in een trein in Kyle of Lochalsh vroeg ‘Can I take your litter?’. Ik smolt van haar tongval, zoals het een melancholiek wandelaar betaamt. Maar nu denk ik: dat was geen Schots, dat was Iers. Ook had ik een tijdlang een opdrachtgeefster die, wanneer de deadline naderde, mij iedere dag belde, om me in het Iers te instrueren over correcties, infographics en afbrekingen. Is dat voldoende reden om Schotland even te laten zitten en naar Ierland te willen? En waarheen dan te gaan?

Achill Island
De film ‘Banshees of Inisherin’ speelt op Achill Island. Ik heb de film niet gezien, maar koos toch die plek, want het voelt zo lekker ver weg. Drie uur trein vanuit Dublin, en dan nog anderhalf uur in een bus waarvan de chauffeur denkt dat het een terreinwagen is. En dan sta je in Dooagh. Alle huizen zijn er wit en langs de weg liggen twee pubs, waarvan eentje de bushalte is. Op een bankje waarvan de middelste plank miste, trok ik m’n regenbroek aan. Mijn loopbroek was in z’n eentje geen partij voor de Atlantische wind. 

De triomf van aankomen en dan gaan lopen is op een nieuwe bestemming natuurlijk sterker. Het zit ‘m vooral in de jeugdige overmoed die vrijkomt. Aan het einde van het eiland Achill ligt de berg Croaghaun. Die stak nog met de kop in de wolken, maar ik zeg maar zo: die berg is van solide steen, dus je kunt er op staan, en het waait weliswaar hard, maar ik weeg 80 kilo, en het is daar misschien nat, maar binnen m’n vel ben ik altijd droog. Nou ja, dat soort gebral dus. En inderdaad, de trucjes heb ik allemaal geleerd in Schotland. Als het zo hard waait uit west-zuidwest, dan kun je uitrekenen waar de beste kampeerplekken zijn: in een beschutte baai met de opening naar het noordoosten. Die vond ik op de kaart. Nog een goeie aanwijzing voor de betere kampeerplek: ruïnes. Achter mijn tent de resten van een bouwsel, ik zou zeggen 18e eeuws, en linksvoor een burial mound uit de steentijd. Dan weet je meteen dat er zoet water is, én een plek om je boot te water laten. Ik heb geen boot en begraaf geen mensen, maar dat gaat dus allemaal samen met beschutting, waar ik erg naar uitkeek.

De tweede dag vroeg ik me af: komen hier wel wandelaars eigenlijk? Ik sloeg linksaf, omhoog naar de top van Slieve Mor. ‘Slieve’ is wel een typisch Iers woord, mooi. Ik vond geen pad, hooguit een schapenspoor. Pluspunt van Ierland: er is meer mooi cultuurland is dan in Schotland, omdat het land eigendom is van kleine landeigenaren. Dat zorgt voor een minpunt: er zijn weinig paden, in elk geval niet waar ik keek. In Schotland heb je rights of way over grootgrondbezittersland, en die lui jagen, dus zijn daar veel paden de bergen in. 
De uitzichten waren puik, veel blauw in de lucht. Op de top loopt een blind schaap, die me wel ruikt maar niet goed ziet. De oostkant van Slieve Mor is steil, 700 meter naar beneden terug naar strandhoogte. Ik voorvoelde dat dit wel eens te veel kon wezen voor mijn dit jaar echt ongetrainde spieren. De rest van de dag zo’n beetje de kust gevolgd en maar doorgelopen wegens gebrek aan verscholen kampeerplekken. En toen stond ik voor de kleinste pub van Achill, Lynott’s. Klein? De kroeg meet 4 bij 7. 

Ik was op zoek naar een kampeerplek, maar kende de regels en de gevoelens omtrent wildkamperen niet.
“A pint please”, leek me een goeie opening om dat te weten te komen. En: “no Guinness please”, dat is me te droppig. Ik kreeg een glas Smithwicks Red Ale, (uitgesproken als Smiddicks). Het zal wel door het geloop komen, maar wat een heerlijk bier. Boven mijn hoofd hingen vlaggetjes die de Ierse opstand van 1916 herdachten. En links zag ik een fotootje van de kleinzoon van de stichter van de pub, Phil Lynnott, oprichter en bassist van Thin Lizzy, helaas dood (heroïne). Jahoor, hij was hier nog geweest. Het woord folk-lore betekent volksverhaal dus van de betrouwbaarheid van dit soort anekdotes moet je je niet teveel voorstellen.
“Can I camp somewhere around here?”, vroeg ik, niet om dan een adres te krijgen, maar om te peilen hoe mensen staan tegenover wildkamperen. 
“O, the neighbourhood-watch signs, ignore them, people won’t be scared if they see a tent”. Maar een echt antwoord kreeg ik niet. Pas toen ik betaald had en m’n waterflessen had gevuld kwam de man in de hoek met een ingeving: “Continue down the road to Ted’s, the next pub. They have an unused football field, they’ll let you on it”.
Buiten kijk ik op de kaart. Ted’s is anderhalf uur lopen. Ik sloeg een weggetje in naar de kust. Waar de autowrakken liggen, nee, nog iets verder, vond ik een mooi plekje, uitkijkend over de stille baai. Ook deze lag naar het noordoosten.

De volgende ochtend was alles vredig. Een vrouw die ik passeerde kwam me een half uur later achterop gelopen, roepend. Ze dacht dat ik de zoon was van een vrouw uit de buurt die deze winter zelfmoord pleegde. Zie ik er zo uit? Ik was wel duidelijk helemaal de enige vreemdeling, als je de autotoeristen en de wandelende Guinness biertaponderhoudsman niet meerekende.

Croagh Patrick, de heilige berg
Ik heb in Westport, een heel beschaafd stadje, even bijgetankt. Op maandag koos ik een wat meer gebaand pad: voorzichtig omhoog naar de top van Croagh Patrick, een berg gewijd aan de heilige Saint Patrick, die eens per jaar wordt vereerd met een pelgrimstocht. Daar doen zoveel mensen aan mee dat er in de keet van de Mountain Rescue een whiteboard hangt met 15 hulpteams erop. Hogerop kwam ik groepjes mensen tegen. Amerikanen die hun Ierse roots bezoeken, op gympen. En zo’n wandelman die me kwam vertellen dat het koud en gevaarlijk is en dat-ie zelf heel vaak op de top komt.
“In my youth I always was the one to accompany family and friends to the top. My mom always ordered me to do it”. Best geestig. Het gesprek eindigde natuurlijk toen we langs een jonge Amerikaanse kwamen en hij haar boven mij verkoos om zijn gezemel te lozen. De top was fantastisch winderig, met een mooie witte kapel erop. Uit de wind at ik wat en dronk de laatste thee.
Op de weg naar beneden vroeg bijna iedereen hoe ver het nog was naar de top. Ik lieg dan altijd ‘je bent er bijna’ tegen iedereen, zo hoort dat vind ik. Nooit andermans avontuur of zelfbeklag wegnemen.

De volgende dag viel er regen. Van die ‘dit gaat even duren’ regen. Ook in Ierland kun je regen ontwijken. Door in je tent te blijven, of door er een rustdag van te maken. Ik begon gewoon langs de weg te lopen, een uurtje ofzo. De secretaresse van Delphi Lodge pikte me op met haar Polo. 
“Would have stopped without you hitchhiking to see if you were okay”, begon ze. Wat aardig, het lijkt het noorden van Schotland wel. Als snel besloegen de ramen van mijn klammigheid dus ratelde ze haar kunstnagels over de ventilatieopeningen om de boel wat te luchten.
“I’m not going to Leenaun, but that’s only ten minutes down the road”, zei ze. Ze dacht na en vult aan: “by car, that is. I guess you can reckon how far that is on foot”. Drie uur, dank je. Ik liep weer een uur, stond dan een uur stil te liften in de luwte van een windsingel bij een boerderij, en liep nog een uur. Toen werd ik opgepikt door Derek. “You’re lucky that I picked you up”, beweerde hij. Nee hoor, liften lukt altijd, maar je mag best mijn gelukje spelen vandaag. Derek heeft een tearoom aan de voet van Croag Patrick. Hij vertelde uitgebreid hoe hij dit jaar vier varkens heeft grootgebracht om z’n eigen bacon en gerijpte ham te kunnen verkopen. Hij zette me af in Letterfrack, precies waar ik heen wilde.

Old World Style
Letterfrack is een tourist trap, op Google gevuld met tweesterren hotels.  Vieze plaatjes van borden met eten en reviews over klamme lakens. Maar. Net als in Ullapool of Tobermory in Schotland is er altijd een fijne plek te vinden. In Letterfrack is dat Books At One, waar een heerlijk stel zestigers een uitgeverij runt en ondertussen zeer te pruimen amandelcake bakt. Daar ging ik lekker zitten, de telefoon in de lader. De uitstekende koffie trekt boekenwurmen van heinde en verre. Achter de bookstore gaan trappen omhoog en die leiden naar het Old Monastery hostel. Ik ging naar binnen, waar het rook naar oude tapijten, wierook en linzen. Old world style, heet dit op de website. Bovendien kwam een moederig type, gehuld in demonstrantentrui, mij haar pesto van daslook aanbieden. Goed dat je buiten op het grasveld mag kamperen. Chef Stefan, een oude Grüne Duitser, rekende daar € 15 voor. Fijn! (Ik wist toen nog niet hoe slecht de douches waren).

Laat ik eerlijk zijn: ik was niet zo fit dit jaar. Ik had noch in de sportschool, nog in de duinen ook maar iets aan m’n fitheid gedaan. Behalve een regendag was dit dus ook een verplichte rustdag. Woensdag zou het nog natter worden, ‘zeiden ze’ maar toen die dag eenmaal aanbrak, speurde ik het weerbericht door op zoek naar een minieme aansporing om de plek te verlaten. Ik kocht eten, brak op en teutte voor vertrek nog wat in de bookstore. Met twee appreciative readers (zoals klanten hier heten) praatte ik over de verengelste namen op de Ierse kaarten. Iers wordt nog gesproken, maar op de kaarten staan alleen fonetische termen die Engelsen bedacht hebben. In Schotland wordt Gaelic bijna niet meer gesproken, maar de kaarten staan er vol mee.
“Did you say you studied topography?”, vroeg Vincent Murphy, eigenaar en koffiezetter.
“No, I said typography, but I’m particularly fond of typography on maps, so yes, topography too”. Hij liet me wat boeken van de uitgeverij zien, kunst en landschap uit Connemara. Met zulke lui kan ik het wel vinden.

Het weer bleek niet zo goed. Op de berg, die gewoon laag is, waaide het veel harder dan ik had afgeleid uit de windsnelheid in het dorp. Dat verband ligt hier anders dan in de Highlands, het lijkt meer op de wind zoals die is op de Schotse eilanden. Staat er in het dorp een stijve bries, dan word je op 500 meter hoogte van je sokken geblazen.

Tijdens de afdaling mikte ik zuidwaarts, richting de Twelve Bens. Al snel zag ik twee bomen en een ruïne. Daar is de wildkampeer-tip weer: ruïnes, daar woonden mensen en dus is het daar afgewaterd, en waarschijnlijk is er een helder beekje. (Voor andere bezigheden en/of andere landen volg je liever de redenering ‘ruïnes, daar zijn mensen vertrokken en dus is het er niet best’.)
Die Twelve Bens lieten zich niet zien, de volgende dag. Toch klom ik omhoog. Eerst Maumonght, met een rotsige top. Dan A’Chailleach (wijze oude vrouw), dan Muckanaght, Binn Fraoigh en An Bhinn Bhán (de witte heuvel). Naarmate de dag vordert worden ze steeds rotsiger. Om een uur of drie bedacht ik dat Five Bens wel voldoende was. Al die wind, alsof ik de hele dag in een schuddende metro met open raampjes had gestaan. Ik keek op de kaart of ik er op een logische manier afkon. Net toen ik dat had uitgedokterd, kropen de wolken iets omhoog langs de rauwe stenen hellingen. Het zag er goed genoeg uit om een ander jaar terug te komen. 

Klim er maar op
Donderdag regende het weer. Ik liep het dal uit, de weg langs, de Western Way op. In het begin van de middag leek het droger te worden. Omdat de Maumturk Mountains aan mijn linkerhand er zo aanlokkelijk ruig uitzagen, maakte ik, waar de route definitief op asfalt overgaat, een abrupte draai naar links. Ik liep zelfs een stukje terug. Echt, soms moet ik me even alle andere gelegenheden waarbij ik als een oen ‘om een berg heen’ ben gelopen in herinnering brengen. Klim er maar op, dan zie je wel weer.
Ik raakte meteen in een opperbeste stemming. De Maumturks zijn niet hoog, wel woest. Een ruigheid die groeit in de mist, alles wordt groter, onbekender en onduidelijker. Twee toppen verder kwam ik zowaar twee mensen tegen. Ze vertellen me dat er de volgende dag (1 april) een challenge is: alle Maumturks in één dag, mag rennend. Het is 28 kilometer met 3.000 meter klimmen. En dat in dit apenterrein. Ik vertelde ze dat ik wilde gaan kamperen bij het kapelletje op de volgende pas, en ze vertelden me dat dat één van de checkpoints is, waar alle lopers langs moeten.
(Maumturk is een Engelse verhaspeling van Sléibhte Mhám Toirc, iets als ‘bergrug van de pas van het zwijn’, of misschien ‘met een pas waardoor je zwijnen naar de markt brengt’)

De volgende ochtend om zeven uur regende het flink, maar de eerste renners kwamen al langs. Ik ontbeet en wachtte tot de regen over trok. Ik liep een stukje terug naar het checkpoint, waar me prompt om mijn deelnemerspapieren werd gevraagd. Zoals het wandelaars in deze contreien betaamt waren ze allemaal geamuseerd toen ik vertelde dat ik de andere kant op zou lopen. Op de volgende heuvel werd ik even ingezet om een achterblijvende wandelaar te vragen naar zijn welbevinden. De heuvelrug strekte zich nog veel verder uit dan me lief was, slingerend en eindeloos rotsig, maar toch was ik op tijd beneden om de bus te kunnen halen in Maam Cross, inderdaad, een kruising van wegen. Ik reisde naar Galway, kauwend op roomboterkano’s.

Wandelen in Ierland
Mijn eerste indruk is dat Ierland fijn wandelen is. Fijne lui, goed vervoer. Veel cultureel erfgoed van steentijd tot industrieel, lekkere geologie. Ik heb vrijwel geen paden gezien, het zou beter zijn als er informele paden of rights of way zouden zijn. Maar het is wel lekker ongebaand. De 1:25.000 kaarten zijn niet heel goed, ze missen nauwkeurige hoogte- en terreininformatie. De losse (papieren) kaart van Harveys, met alle bergen van Connemara, is uitstekend. 

Nadelen zijn er ook, voor zover ik dat na 9 dagen kan zeggen. Het is tyfusnat op de grond en het landschap is grotendeels ‘sheepwrecked’ (bijna alleen gras, weinig loofbomen, struiken of kruidenlaag). Als je iets wilt maken van bijvoorbeeld Connemara National Park, dan moeten die schapen, waar niemand een reet aan verdient, achter een hek. Gewoon niet meer overal laten lopen. Begin snel met rewilding, dan verdien je veel meer, aan toerisme en visvergunningen. Zie Glen Feshie in mijn vorige verhaal: landeigenaar en miljardair Anders Hoch Povlsen kocht de estate en schopte de kaalvretende hertenplaag eruit en *ploef* binnen vijf jaar een explosie van planten-, insecten- en vogelsoorten. Schitterend. Hij koopt lekker door trouwens (nu 100.000 Ha). 

Het grootste minpunt, is dat ik NUL roofvogels heb gezien. Heel bijzonder, 9 dagen 15 uur buiten én een oog voor roofvogels en ze dan niet zien.

Rugzakken van 6,6 kilo mogen gratis mee als ruimbagage. Toch 60 euro korting.
Savoir-Fare in Westport, county Mayo, heeft een Bourgondiër als eigenaar. Niets dan heel ambachtelijke producten. Op de foto een Bretonse cheesecake, zo volvet als wat, superlekker. Daarvoor had ik ‘1 kaas’ besteld. Hij komt dan vragen ‘hard, zacht, blauw, jong, oud?’. Ik kreeg een Barr Rua, een rauwmelkse, alpine stijl kaas, met bietenchutney. De gastheer dempte zijn stem toen een gesprek met een klant wat al te on-vegetarisch werd. Hij was op zoek naar bepaalde klieren van een rund om traditionele gerechten mee te maken (ik denk zwezerik), en hij vond het moeilijk om een slachter te vinden die dat goed kon leveren. Zie je, een karkas laten ze besterven, dan krijg je beter vlees, maar die onderdelen die hij wilde moesten er eigenlijk meteen uitgesneden worden. Nou ja, heel plastisch allemaal. Ik hoop maar dat dit soort vaklui weer in de plaats komen van de kiloknaller-jongens.
Dooagh, op Achill Island. Zover komt de bus, goed geregeld!
Achill Head vanaf de helling van Croaghaun, die bezaaid is met stukken versteende rivierbedding (je ziet hier een grindbedding en een zandige/kleiige bedding in 1 steen)
De branding en Saddle Head vanaf Croaghaun. De branding ligt 600 meter lager dan de bergrug.
Kampeerplek aan beschutte baai. Helemaal links de omtrek van een graftombe uit de steentijd.
Verlaten dorp onderaan Slievemore.
Uitzicht vanaf Sliebhe Mhor. Je ziet county Mayo, de Nephin range. Mijn route volgt de kustlijn buitenom en gaat rechts uit beeld.
Om een ‘shruffle’ over te steken moesten de schoenen aan de rugzak. Daardoor raakte ik mn ouwe blauwe mok kwijt (hij zit hier al uit het zicht onder de linkerschoen). Een Shruffle is een verbinding tussen een lagune en de zee, die bij eb verandert in een riviertje van 500m lang. Veel wier en stenen.
De helft van Lynnott’s Pub. Erg lekker bier.
Phil Lynnott, oprichter van Thin Lizzy. De eerste niet-witte muzikant in de Britse hardrock-scene in de jaren 70. Onmiskenbare stijl op de bas.
Nah, hier kan wildkamperen wel. Salia Bay.
Ik kon deze haring er slechts met veel geweld in krijgen. Dat kan kloppen, je ziet hier de punt van de haring. Zeker moe?
Drogende turf voor in de kachel, Achill Island. Je ruikt de turf ’s avonds uit de schoorstenen. Omdat het zo ongezond is stoken weinig mensen het nog, is het verhaal.
De kapel op de top van Croagh Patrick.
Saint Patrick in de kapel op de top van ‘zijn’ berg.
Gelukkig is er het toerismebureau, voor zonnige foto’s.
De Sheeffrey Hills lagen op de route, maar het weer werd slecht. Ik kampeerde hogerop, maar keerde terug in de nacht. Het rode tuinhuisje links heb ik geprobeerd als slaapplek. Er stond een mooi bankstel, maar een inbraak wilde ik niet op m’n geweten hebben.
In dit stalletje sliep ik de slaap der onschuldigen. De stal was de zesde plek die ik probeerde. (later meer daarover)
Liftend/lopend onderweg naar Letterfrack.
Op het veld van het Old Monastery Hostel. De bouwsels rechts zijn ook kamers.
Een ruïne en bomen zijn een duidelijke aanwijzing voor beschutting en vers water. (De hoek van het bos in de verte zou ook kunnen, maar dat moet je dan gaan uitzoeken…)
Het hek is er ook bij gaan liggen. Op Muckanaght.
Stenige boel met een korstje van veen, onder Binn Dubh. (Vanuit het dal gezien is 1 berg donker (een noordhelling) en 1 berg licht (een zuidoosthelling). Ze hebben dezelfde steenkleur maar heten Binn Bhan (licht) en Bhinn Du (duister).
Ja mooi he? Vlakbij de rivier is het land iets beter afgewaterd, en dus sta ik daar.
Ben ik nou een onderbroek aan het wassen op 60 graden?
Zo nat is het dus.
Verlaten plek Tallaghnamuinga. Links voor en midden tegen de berg zie je ‘lazybeds’, ook wel Celtic fields, waar grond en stenen zijn opgeworpen tussen greppels. Ook is er water, een vlakke plek voor een huis en kraal. En dus ook goede kampeerveldjes.
Als je dit ziet, dan wil je toch niet over een weggetje tussen de schapen lopen? Dan wil je toch omhoog?
Direct achter het meertje omhoog, dat ziet er vanaf hier verticaal uit. Dat is het helemaal niet, en dat is handig om vantevoren te weten (ervaring of goed kaartlezen)
Naar het zuidwesten lopen de bergen over in een vlakte met tientallen meren.
Lekkerrr. Op Barr Sliabh na Raithe, onderweg naar Binn Idir an Da Log
Veel prachtige kwartsiet-intrusies, fel wit in de mist.
Mja, bijna alle veterlusjes blijken doorgerot/gesleten te zijn. Het is een lichtgewicht vervanging van metalen veter-oogjes, geen goed idee als je heel nat wandelt.
St. Patricks kapel op de Mam Éan. Het kleine huisje achteraan is het checkpoint voor de Maamturk Challenge.
De Maamturks Challenge (weer een andere spelling van de bergrug) is op 1 april, maar geen grap. 217 deelnemers en 47 vrijwilligers kunnen de hele bergrug over, 25 kilometer met 2800 meter hoogteverschil. Er zijn 2 finishmogelijkheden voor mensen voor wie de eindstreep te ver ligt. Ik heb ca 15 km van de bergrug gedaan, in twee dagen…
Veel fotogenieke watertjes om de Maumturks. Hier op Corcogemore.
‘Latin Quarter’ in Galway in de namiddag. Echt gezellig, zeker als steeds meer muzikanten (goeie!) zich op straat begeven.
Route van Dooagh, langs de buitenkant van Achill Island naar Mulranny, het rechterdeel van de route over een verlaten spoorlijn.
Route van Dooagh, langs de buitenkant van Achill Island naar Mulranny, het rechterdeel van de route over een verlaten spoorlijn.
Route van Westport naar Maam Cross in Connemara. De route is verbrokkeld door een slecht-weer-dus-rustdag.

TGO Challenge 2022, ‘nabespreking’

Uitgelicht

Wat, 2022? Het is 2023 man. Schiet eens op.

Ja, ik ben deze keer erg laat met schrijven over mijn jaarlijkse Schotse tocht. Hoe zat het ook alweer? Ik ging meedoen aan de TGO Challenge, waarbij je vanaf één van 14 startpunten langs de Schotse westkust binnen 15 dagen moet oversteken naar de oostkust. 

Eerder schreef ik over het maken van die route (hier). Dat was nogal leuk. Ook was ik in aanraking gekomen met een leuke groep mensen, de ’Challengers’, een bepaald soort wandelaar. Ze houden van Schotland en van wildkamperen. Naarmate de tijd vorderde ontdekte ik dat de meeste wandelaars niet erg originele routes volgden (dat hoeft ook niet), dat ze graag mikten op de sociale kant van het wandelen, en dat ze op z’n zachtst gezegd nogal georganiseerd waren. Bijna anti-avontuur. Ik kreeg het er een beetje benauwd van.

Het grappigste is natuurlijk dat je jezelf gaat vergelijken met die andere wandelaars.
“Ben ik ook zo?”. Haha.

Mijn start was in Kilchoan, op Ardnamurchan, een schiereiland waar je een trein, een boot, een bus en nog een boot voor nodig hebt om er te komen. De eerste dagen was ik lekker aan het rondstampen, langzaam slingerend naar het oosten. Dagelijks arenden gezien, zowel steen- als zeearend. Er waren 80 uitvallers vanwege het slechte weer, dat ik grotendeels wist te missen. Ik loop nu eenmaal niet volgens de klok maar volgens m’n neus. Ik genoot de eerste vijf dagen volop, vooral omdat ik lekker afgelegen heuvels in m’n route had opgenomen. Toen stak ik de Great Glen over naar Fort William. Van daaraf wordt het landschap weidser, braver, met meer mensen en meer aangeplante bossen. Voorbij Dalwhinnie komen daar grouse moors bij, zeg maar extensieve pluimveehouderij. Erg. Van elke streek waar geen roofvogels vertonen krijg ik activistische neigingen. Volg @raptorpersecutionscotland maar, dan snap je wat ik bedoel. Wel had ik regelmatig goed gezelschap.
Het Cairngorms National Park stak ik hoog over. Erg overtuigend. Pittig weer, harde wind. In Braemar viel ik, zoals voorspeld, in de sociale kant van de Challenge. Hoogtepunt was een gesprek met de eigenaar van Loch Callater lodge, over de effecten van het gelijktijdig drinken van cider en whisky. De rest van de tocht loopt over cultuurland en jachtterrein naar de kust. Na 375 kilometer en 17 bergen en bergjes stond ik op het strand bij Montrose. Op zo’n langere tocht heb je meer dagen waarop je van je sterke benen kunt genieten.

Mijn wandelmodus is “eenling die ontsnapt”, dankzij een eigenzinnige route met de nodige onlogische keuzes. Ik kampeer hoog, liefst. Snelheid is niet van belang. Ontsnappen was er deze keer niet bij, want ik moest mijn route volgen en me eens in de paar dagen melden bij Challenge control. Er kijken mensen méé, jeetje. Verder oostwaarts is de Challenge voor mij toch te collectief. Of ik ben teveel snob. De gesprekken over routes en tegenslagen, de schouderklopjes over de afstanden, ze stonden me tegen. Overgeorganiseerde mensen vinden iets gauw een tegenslag. Echt wel wat bijzondere mensen ontmoet hoor, maar dat gebeurt zonder Challenge ook. 

Maar lijk ik nou op die Challengers? Jawel, vooruit. Ik ben ook een neuroot met m’n spullen. En ik ben tijdens het lopen nogal anti-autoritair. Dan is het leuk om gelijkgestemde ‘stravaigers’ tegen te komen. Dan kun je mooi kletsen over gekke uithoekjes. Maar verreweg de meeste wandelaars zijn nogal gefixeerd op kilometers en de exacte route. Dat vind ik geen wandelen.

Om kort te gaan: leuk experiment, maar ik zie er geen voordeel in om vaker mee te doen met de TGO Challenge. Misschien als ik boven de 70 ben weer eens, dan is de ondersteuning erg prettig denk ik. Erger nog: ik ging dit voorjaar voor het eerst sinds meer dan twintig jaar niet naar Schotland. Ik probeerde Ierland, The Emerald Isle. Onontgonnen terrein, jammie. Da’s m’n volgende stukje.

De roze lijn van kust tot kust is mijn route van Kilchoan naar Montrose. Westelijk van Fort William is ie het verrassendst.
tobermory to kilchoan ferry
Veerboten, da’s echt reizen. Veel staal, touw en olie, overal water, harde wind, heerlijk. De veerboot van Tobermory naar Kilchoan.
TGO Challenge register kilchoan 2022
Met 7 man gestart in Kilchoan, iedereen braaf om 9 uur (= nat pak), ik om 12.10. Had Innes McKendrick wel willen ontmoeten, jammer.
Rhum and Eigg as seen form north coast of Ardnamurchan, Scotland
De eilanden Rhum (links) en Eigg vanaf de noordkust van Ardnamurchan. Lekker de kustlijn volgen en kamperen tussen de rotsen later. Ik hoef eigenlijk niet zoveel meer dan wat kust en bergen, echt altijd leuk.
Derelict villages in Ulgary, Glen Moidart, Scotland
Een reeks verlaten dorpjes bezocht in Glen Moidart. Pokkeweer. En hoe deden mensen dat, hier wonen?
Kampeerplek in Glen Alladale. Altijd lekker eten en luieren.
Deze afdaling van Beinn Odhar Beag was me ontraden door de veteraan die mijn route controleerde. Ik vind dit soort chaos juist erg leuk en wilde het navigeren en prutsen tussen de rotsen niet missen. Glenfinnan ligt in de diepte, met de belofte van lekker eten.
Duidelijk toerist. Warm weer, maar dat is maar voor even. Heel fijn sjaaltje trouwens, gemaakt door Esther Vijftigschild.
Ardgour peaks in a row, seen from Stob Coire a'Chearcaill
Ardgour, toch wel het mooiste gebied aan de Schotse westkust (na Coigach). Zicht op nieuw slecht weer vanaf Stob Coire a’Chearcaill, de 4e berg in de route.
Deze groep koeien besloot hard op mij af te rennen. Pure nieuwsgierigheid. Ik wilde iets versnellen maar moest het echt op een lopen zetten. Daarbij verloor ik mijn telefoon. Ik sloeg hard rechtsaf de rivierbedding in om de koeien af te schudden en maakte een omtrekkende beweging. De telefoon vond ik, dankzij de allerlelijkste paarse hoes, terug in de modder. Er was niemand overheen gedenderd. Aan het einde van het glen staat een hek met een bord om je te waarschuwen voor deze figuren. Ben Nevis op de achtergrond trouwens.
Gewassen sokken drogen in de douche van Fort William Station.
Vanaf Fort William volgde ik een opgedoekte spoorlijn. Altijd fijn wandelen op een voormalig talud. Wel waren de bruggen niet meer zo in shape. Ik heb de rivier onder de brug proberen over te steken maar er toch van afgezien.
Ja, ik heb altijd wel lol. ’s Ochtends Sgurr Innse beklommen, laat in de middag Binnen Shuas, top nr 7 van de route. Ik was van plan er bovenop te kamperen, maar de wind-voorspelling zei 55 mijl per uur. De tent kan daar tegen (getest in storm Eunice op een veld in Bloemendaal) maar het is helemaal niet leuk om er dan in te liggen.
Idyllisch kampeerplekje. Maar het lastige met langwerpige valleien is dat de wind, eerst haaks op de vallei, als ie aantrekt, plots van richting kan veranderen. Zo rond 23u bleek dat de tent met de kop in de wind stond, en dat kan niet met deze tent.
Ook in seizoen twee van The Crown was het op deze plek al te winderig voor het leuke (Prins Philip die Charles mee uit vissen neemt terwijl Koningin Elizabeth worstelt met het picknickkleed). Binnen Shuas als achtergrond. Toen ik hier liep kwam ik ook filmploegen tegen. De Arverikie Estate verdient wat bij als filmlocatie. Dure lui in Range Rovers.
Hier ga ik een apart stuk over schrijven: ’s nachts opbreken, een stuk lopen en in het donker op een beschutte plek weer neerstrijken. Enorme kick.
Geweldige avond gehad. Eerst de tent hoog geparkeerd tussen twee toppen, dan wat eten, dan Cruach Innse beklimmen. Fantastisch. Opentrekkende wolken, fijne geologie. Bij terugkomst meer eten natuurlijk.
Het mooiste is nog dat je tijdens de afdaling je tent weer in het oog krijgt. De berg achter de tent (Sgurr Innse) heb ik de volgende ochtend beklommen, voordat ik opbrak om de tocht voort te zetten door het apenterrein links in beeld.
Met Gerry (77 jaar, flinke rugzak) op de top van Meall Chuaich, de eerste Munro van de route. Hij loopt als een kievit. Leuke conversaties ook. ’s avonds samen gekampeerd in Glen Feshie. Gerry ontdekte hoe veel hij eigenlijk bij zich had (2x het gewicht van mijn rugzak) en begon allerlei etenswaar te slijten bij mij.
Glen Feshie. Drie paarden en een helikopter bij onze kampeerplek. Heli buiten beeld. Die steeg om half zeven ’s ochtends op om de rijke mensen weg te brengen. Soort ‘Succession’ zeg maar, zo’n heli ook.
's Ochtends rond een uur of 4, toen het lichter werd, bleek dat onze kampeerlocatie een baltsheuveltje van een groepje korhoenders was. Heel bijzonder. Ze maken klokkende geluiden terwijl ze hoog opspringen.
’s Ochtends rond een uur of 4, toen het lichter werd, bleek dat onze kampeerlocatie een baltsheuveltje van een groepje korhoenders was. Heel bijzonder. Ze maken klokkende geluiden terwijl ze hoog opspringen.
Glen Feshie. Hier zie je wat er gebeurt als de landeigenaar de schadelijk grote populatie herten weghaalt: van kaal naar weelderig in een paar jaar.
Het leuke van de Challenge is dat er een aantal routes zijn die zo standaard zijn dat ik ze niet wil nemen. Dan ga je speuren naar alternatieven. In de blogs van Chris Townsend (een enorme doorloper die echt niks kan met de wereld en altijd in zijn tentje wil zitten) vond ik deze route omhoog door Coire Garbhlach en dan zo het Cairngorm plateau op. Het was qua terrein wel aanpoten, maar niks geks en wel perfecte vreemdheid en stilte.
De tent neergezet bij Loch aan Stuirteag (het meertje links op de foto). Soort van trofee-kampeerplek. Daarna gezelschap gekregen van Scott (je ziet twee tentjes aan bij het lichte deel van het meer). Ik beklom in de late middag Monadh Mòr en Beinn Bhrotain (in de regen enzo). Daarna werd de wind nog sterker en heb ik de tent een kwart slag gedraaid om de wind de baas te zijn (die eerst uit het zuiden kwam maar door de vallei getunneld werd zodat ie uit het westen leek te komen later)
Onderweg naar Beinn Bhrotain. Mooie vorstpatronen en vers slecht weer in aantocht. De harde wind en koude regen waren wel een beetje op t randje met fluttige ‘zomerkleding’.
Ben MacDui (24 jaar geleden beklommen, haha) gezien vanaf The Devil’s Point. Die laatste naam is Victoriaans verpreutst, want ‘Bod am Deamhain’ betekent gewoon ‘pik van de duivel’.
Op de camping in Braemar, en daar Fish’n’Chips gegeten met Gerry en daarna de Stag Bar in voor een rijk toetje en wat bier. Minstens 30 challengers in Braemar.
Loch Collator Lodge, waar de gastheren van het hostel een soort zoete inval hebben voor Challengers. Lekker bacon butties en veel thee. Hilarisch gesprek gevoerd met de grootste drinker van het stel over cloudy cider en whisky, en hoe je daar de controle over je lichaam ledemaat voor ledemaat door verliest.
Sticky toffee pudding opwarmen. Echt sjiek.
Hoge kampeerplek weer, behoorlijk beschut en vlak onder de top van de volgende munro, Mayar.
Glen Clova. De route kwam van rechts over de heuvels aan de overkant, dan langs het hotel (daar tussen de bomen) en dan aan deze kant weer de berg op. Dat lukt, na 12 dagen lopen.
De meeste Challengers lopen over asfalt de laatste twee dagen naar de kust. Ik heb net zo lang gezocht tot ik een route over onverharde wegen en akkerranden gevonden had, maar moest wegens veel omgewaaide bomen toch overschakelen naar meer asfalt dan ik leuk vond.
Klassiek TGO-toetje: een paar kilometer van het strand van Kinnaber ligt een ‘Strawberry Farm’ waar je erg lekker kunt eten.
De Noordzee, na 15 dagen lopen (met 17 bergen/bergjes, 377km gelopen en 10.800m geklommen)
Blij ei!
And all I got was this lousy t-shirt. Fijne ontvangst aan de eindstreep, maar vlug naar Aberdeen verkast voor een hotelletje en dan de vlucht naar huis. (Heb uitgezocht of ik met de trein kon, maar da’s echt twee dagen werk en kost een fortuin, relatief)

Het Sinterklaassurprise-gevoel

De lichtgewicht kampeerder is een gespleten persoon. Hij wil geen spullen meer, maar als hij Ultralightoutdoorgear.com bezoekt lijkt hij wel Paris Hilton die een nieuw handtasje spot. Is iets lichter, mooier of beter dan wat hij al heeft: hebbun!
Maar zoals een oude spijkerbroek of een oud stel leren laarzen zo lekker rock’n’roll kunnen zijn, zo werken sommige oude spullen uit de kampeerkrat op je gemoed. Je kunt het niet over je hart verkrijgen om ze voorgoed op te bergen.

Chris Townsend, bebaard Brits lange-afstandswandelaar, beschrijft dit verschijnsel (lees het artikel hier). Hij testte voor The Great Outdoors Magazine duizenden stuks gear. Een handvol ervan werden hem zo lief dat hij ze jarenlang gebruikte. Vaak niet de fancy regenjacks of geavanceerde tentjes maar juist heel bescheiden spullen. Trouwe spullen.

Dus toen ik bij Bever met een MSR Pocket Rocket Deluxe in mijn handen stond, dacht ik even: ‘oeh’. Drukregelaar, piëzo-electrische ontsteking, piepklein opvouwbaar, én maar 85 gram. Maar toen dacht ik aan mijn ouwe trouwe spiritusbrander. Verdorie, had ik die niet pas een paar maanden geleden bezongen (lees het hier). 

En daar kwam de herwaardering al aan!

Wat een mooi dingetje eigenlijk. Wat duurzaam ook, gemaakt van gerecyclede aluminium drinkflessen. En no waste, geen wegwerp-gastankjes, nooit brandstof over. Niks geen marketing of unpackaging-experience: hij kwam ooit in een wit kartonnen doosje. De White Box Stove.

Fuck de Pocket Rocket. Ik ging ‘m houden, die White Box Stove.
Sterker, ik ging hem opwaarderen met een beter windscherm!
Hoera!

Veel mede-spiritus-fans gebruiken een Caldera Cone. Dat is een kegelvormig windscherm, dat aan de bovenkant nauw aansluit bij het omgerolde randje van je pannetje. Daarmee haal je een enorm rendement uit je brandstof. 
Wat een beetje hoort bij deze sub-sekte van backpackers is het zelf maken van dingen. Je kunt dan ook tientallen filmpjes vinden van doe-het-zelf-caldera’s. Lachen, dacht ik.

Vandaar deze primeur: mijn eerste blog met een stappenplan!

Stap 1: prototype.
Een beetje sinterklaassurprise begint met een schets, dan rekenwerk en dan een kartonnen prototype. De kegel heeft een bodemdiameter, een topdiameter (die van de pan), een zijde (s), en een hoogte (h). Brander en scherm moeten in de pan passen, dat beperkt de hoogte.

Stap 2: blik snijden
Dat gaat prima met een afbreekmesje, nadat de lijnen met potlood zijn ingekerfd.
Ik snij me natuurlijk aan het blik, maar heb wel een enorm knutselgevoel en zin in pepernoten!

Stap 3: testen
De brander, het gebruikelijke Evernew pannetje en een halve liter water.


Tesomstandigheden: 15 graden. Koud kraanwater en windkracht 2 (stevige tocht)
Test 1: zonder scherm. Kooktijd minstens 10 minuten. Hopeloos.
Test 2: met oude scherm (gewoon rond, slobberig, 9 cm hoog): kooktijd 7:30
Test 3: met nieuwe scherm. Kooktijd 7:00.

Dat is echt niet best. De oorzaak (gokje): er is te weinig zuurstof binnen het scherm. Dan zouden gaatjes langs de bovenrand moeten helpen, voor wat schoorsteen werking.

Test 4: nieuw scherm, gaatjes bovenin erbij. Kooktijd: 5:10. 

Dat is waanzinnig. Een energiebesparing van meer dan 30% ten opzichte van het oude schermpje. Duurzaahaam!
De eigenaren van een Jetboil gaan nu lachen, omdat hun gasgestookte monster minstens twee keer zo snel is. Maar, ehm, die minuutjes, wat ga je daar zo dringend mee doen, als je aan het wandelen bent?

Het zou nog wat sportiever zijn als ik het scherm had gemaakt van huzarensalade-wegwerpschalen, maar ik heb nieuw materiaal gebruikt, van knutselwebsite Aduis (die, heel ouderwets, een vuistdikke catalogus meesturen). Zo wordt het scherm toch nog bijna duur.

Veldtest
Tijdens een wandeling van Venlo naar Nijmegen testte ik het windscherm ‘in het echt’. Bleek dat het scherm, als het nauw aansluit, vaak mee omhoog komt als je de pan van het vuur haalt. Gelukkig heb ik geen haaksluiting gemaakt, maar is het scherm vastgemaakt met een paperclip. Iets ruimer afstellen dus… Verder geen klachten, werkt goed!

Muziektip van de week: Tamar Aphek
(Klaas, zoiets hoort niet thuis op een serieus wandelblog.
Ik doe het toch, wat nou ‘serieus wandelblog’.)

Koninklijk geboosterd op de Veluwe

‘Plek 13, dat is waar mijn ouders stonden vorig jaar’, zegt zij, zo’n vrouw die over de kinderen praat zodra ze de kans krijgt.
‘Als plek 6 meer zon heeft dan plek 13, dan heb ik liever die’, zegt hij, een man die met joligheid verhult dat dit zijn grootste beslissingen zijn.
‘Pinksteren plus twee weken, da’s een dinsdag, maar de plek is vrij totaan die zaterdag. Dat maar doen dan?’, zegt de vrouw achter de balie, als ze haar charme inzet om de boekingen te laten aansluiten. Ik ben in Vaassen, op Beste Charmecamping van 2020. Ik wacht dan al achttien minuten op mijn beurt. Lang genoeg om vervolgens de vraag te krijgen: ‘bent u met de caravan?’

Maar hee, ik kan dit hebben. Ik ben namelijk die dag gevaccineerd tegen charmecampings, door de nieuwe Koning van de Veluwe.


Op donderdag 28 oktober vul ik mijn rugzakje uit de kampeerkrat. De vermoeidheid van hard werken kun je er maar beter af wandelen. Volgens het weerbericht ziet het er slecht uit voor de geplande tocht van Delft, via Voorne en Goeree naar Tholen. Het wordt dus een ‘vrije wandeling Veluwe’, waar wind en regen allicht minder vat op mij gaan hebben dan bovenop een Zeeuwse dam.

De Veluwe verrast niet, die vrijdag: de Kia’s met zo’n rek vol elektrische fietsen, het zijn er teveel voor het piepkleine Nationaal Park. Maar als ik wat verder van de ingang weg ben blijkt dat ik de Veluwe onderschat heb. Het elixer van reliëf en paden, slingerend in en uit bos, zakkend naar open veld, stijgend uit stuifkuilen, vloeiend samenkomend of schuchter splitsend, verrast me wèl. Zien hoe de paden lopen, wat ze brengen, ik krijg er nooit genoeg van.

Zaterdag regent het de hele dag. Ik sta droog op, trek bij het eerste licht de regenspullen aan en krijg gratis koffie van het personeel van de Spar in Hoenderloo. Het bos is nat en donker, en ik zie overal everzwijnen in. In schuin afgezaagde stronken, in de wortels van omgewaaide sparretjes en in lage struikjes van bosbes of hulst. Het bos is ook leeg, dankzij de buienradar.
Dan daalt mijn pad op de allermooiste manier naar de bosrand en sta ik op stuifzand, onder de grijze hemel. Een spoor van weggeregende voetstappen loopt omhoog een bult op. Daarna daalt het en voegen van links en van rechts drie sporen in. Drie maal grote pootafdrukken van honden. Gezamenlijk gaan de hondensporen en mijn paadje door een barrière van struiken en dan heuvelop. Ik kijk – bovengekomen – in de doordrenkte verte en zie de toren van Radio Kootwijk. Ik kijk naar beneden en zie … een gigántische hondendrol. Vol met haar.

– Zap! –

De Kia’s, de slechte horeca, de drukke mountainbike trails en alle ANWB-parafernalia verdwijnen met een zuigende zzzapp in het niets, als in een vliegtuig-wc. De vaccinatie werkt onmiddellijk, je voelt ‘m door je lijf en over je huid trekken. Ik hou mijn adem in. Alles is anders. Ik zie geen ‘aantrekkelijk landschap met fietsroutes voor alle leeftijden’ meer, maar spied in coulissen van jeneverbes en berkjes en lang rossig gras. Links, rechts, voor me uit, steeds opnieuw. Word ik bekeken door een paar gele ogen? Het doet er niet toe, ik ben in een andere versie van de Veluwe. Die van de wolf.

Vanaf dat moment voel ik me als herboren. Een wonder. Alles is scherp in beeld, elke tak, elke zwam, elke stronk. En aan het einde van de dag onderga ik De Charmecamping met groot gemak. Lachend trek ik een doos over de led-verlichting naast de tent, grijnzend breng ik mijn ravioliverpakking naar de milieustraat, grinnikend zing ik mee met SkyRadio in de douche, proestend loop ik langs de duurzame camperwasplaats. Al dat potsierlijke decor waarmee we ons omringen, voortaan weet ik hoe eromheen moet kijken, weet ik wat er nodig is om de onttovering van de wereld in één klap terug te draaien: 

Eén flinke, harige drol.


De Drol. Een wolvendrol is bleek en harig als er weinig vlees meer aan het prooidier zit… (Of dit echt een wolvendrol is kan ik niet zeker weten, maar het effect is er niet minder om)
Finse wolvendrol, iets minder verregend dan de Veluwse.
Hondensporen die vanaf het stuifzand door een opening in de struiken het pad opgaan, zijn gezet na het begin van de regen, zónder voetsporen van een begeleidend baasje. Daar was ik even over aan het puzzelen
Mooi pad in landgoed Lichtenbeek bij Oosterbeek (ik volgde deels de route van het Veluwe Zwerfpad)
Het Braamsveldje, NP Hoge Veluwe, onderweg naar het Deelense Veld
Op het Deelense Veld, het pad daalt naar de beek die uit ‘De IJzeren Man’ vloeit.
Aanrader: de Natuurcamping bij ingang Hoenderloo. De thee is door Frederiek in haar schooltuin geplukte citroenverbena, geweldig lekker.
Groepje everzwijnen / boomstronkjes
Hoe dit pad daalt vanuit het donkere bos naar de lichte bosrand, verrukkelijk.
Hoog Buurloose Heide
Bilderberg Hotel de Keizerskroon. De naam lijkt heel wat, maar het gebouw is een soort brutalistisch rijtjeshuis uit 1980.
De voorbereiding voor een wandeling bestaat bij mij bijna alleen uit het zoeken naar geschikte horeca. Want die is matig, buiten de randstad (jee, wat zeg ik nu!). Deze tent was okee, vooral omdat de eigenaren ook een wijnhandel hadden aan de overkant. Kleddernat binnengekomen, maar bij vertrek was de regen een stuk minder. Zo hoort het.
Op het Maarten van Rossumpad, van Apeldoorn naar Vaassen, volg je lange tijd een lege strook land, vrijgehouden om er de N50 op aan te leggen. Koningin Wilhelmina vond de weg te dicht langs haar landgoed lopen en keurde het af. Zelfs zandlichamen van viaducten liggen er nog.
Pad en doorgang uit de tuinen van het Kasteel Vaassen, na bitterballen en bier in het koetshuis.
Charmecamping in Vaassen.
Het Wisselse Veen
Tongerense Heide
Tent drogen en luieren, zolang de zon nog schijnt
dreigend weer op de Elspeetsche Heide, na een matige omelet in Vierhouten, wel met goed lokaal bier.
Kleddernat bos zondagavond, deze foto is met hoofdlamp licht…
… maar meestal heb ik rood licht aan, voor de dieren en tegen ontdekking, lekker spooky.
Leuvenumse bossen, heel mooi en kleddernat met de beken buiten hun oevers.
‘Zonder titel”
Laatste stukje onderweg naar Harderwijk.
De hele route van vrijdagmiddag twaalf uur tot maandagochtend half tien. Een mix van Veluwe Zwerfpad, Maarten van Rossumpad en het nodige doe-het-zelf werk. Leuke route, beter dan ik verwachtte.

Hogerop kamperen / camping on top

De surrogaat-TGO Challenge 2021 / Faux TGO Challenge 2021

English text below

De COVID-regels hielpen mijn TGO Challenge om zeep. Eind Augustus waren de regels milder, en glipte ik door alle controles naar Schotland. Zoveel controles, nul vakantiegevoel. Dat begon pas in de haven van Oban, waar de ferry naar het eiland Mull lag te wachten in de zeemist.

Je vindt het volledige wandelverhaal met route en foto’s op Walkhighlands.

Als ik een korte samenvatting moet geven: dit was het jaar van het hoog kamperen. In 2020 was de wind veel te hard om zoiets te wagen, dit jaar was het weer zo mild dat je eigenlijk overal wel kon staan. Als je hoog kampeert, draai je de dagen om: je begint met een afdaling en eindigt met een klim. Heerlijk. Daarnaast hield ik de regels van de Challenge in gedachten: de route moet continu zijn. In plaats van op bevoorradingsdagen een sprongetje te maken, probeerde ik echt om een doorgaande route vast te houden. Eén uitstapje: het eiland Ulva. Schitterend.
Schotland is mooi in Augustus. De heide in bloei, de varens hoog en overal ijskoud zwemwater als je het te heet krijgt. Het zwermt van de teken, en ook de midges zijn er nog, maar daar wen je wel aan.

De 2022 TGO Challenge is aan het rijpen. Het merendeel van de route is klaar, alleen 4 dagen in het midden zijn nog 5 km te lang of 500m te hoog. Later meer!

Faux TGO Challenge 2021

When the postponed TGO Challenge took place in June, COVID rules kept me from attending. I deferred my place to 2022. My plane tickets were also deferred, to the end of August. My walk started on the Isle of Mull, crossed to Morvern and across the Mamores to the Nevis range.
With the TGO Challenge in mind, I took more effort to keep my route continuous. And I decided to try and camp as high as possible. It turned out to be easy, because the weather was benign. Quite warm, and mostly still. So from now on, August equals high camps. And ticks. And swimming. All camp spots are listed below. If you want to read the full report, with maps and descriptions, please go to Walkhighlands.

Me, I’m working on my revised route for TGOC22. Seven days are copied from my 2021 route plan, four days are new and quite final, and four days in the middle are not ripe yet, the walks all are either 5km too long, or 500m too high 😉

Mooi plekje tussen vulkanisch gedonder bij Rubha na Cotha aan de zuidkust van Mull. Erg on-bewandeld, een kayak is veel handiger.
In het zicht van Ben More op Mull. Heerlijk plekje aan zwemwater. Te organisch om te drinken, maar ik had dit jaar een filter mee. Deze foto is van 5:45 in de ochtend, een prima tijd om zo’n top te beklimmen.
Mull is leeg van binnen, op een paar verstilde huisjes na. Hier bij Gortenbuie, waar ik aan de rivier stond. Gelukkig staken de koeien de bijna lege rivier niet over.
Ulva, een weelderig eilandje naar Schotse begrippen. De bloeiende heide staat op oude lagen lava, het eiland is heel terrassig. Vroeger woonden er 600 mensen, nu een handvol, dus je vindt overal ruïnes. De gemeenschap heeft het eilandje gekocht, iedereen is hard aan t werk.
De tent, iets hogerop, want aan de kust was geen zoet water. De midges werden weggeblazen door een briesje. Ik herinner me vooral het gouden licht op alle eilanden en de extreem goeie kaas die ik in Salen had gekocht (Tobermory mature cheddar).
In Tobermory zocht ik een kamer om alles te wassen, maar ik vond er maar 1 (na 15 B&B’s en 4 hotels te hebben afgelopen of gebeld), en ook nog voor 140 pond. Maar kennelijk is mijn humeur door de fish and chips in de haven omgeslagen naar heel mild.
De camping in Tobermory is van het relaxte type: ‘Heb je een tientje cash? Doe dat maar in die rode brievenbus daar’. Kleren gewassen en weer aangetrokken.
Vanaf Mull de boot genomen naar Morvern, een streek zonder hoge bergen en dus zonder wandelaars. Hier staat de tent 5 minuten lopen van de top van Beinn Mheadhoin (732m, geclassificeerd als een ‘Graham’). Geweldig om bij het wakkerworden al ergens bovenop te zijn.
Aan het einde van die dag weer omhoog, naar de col tussen Creach Bheinn en Fuar Bheinn, twee Corbetts. Slecht plekje met heel weinig water. Filteren uit poeltjes, yummie. Voor het eten de ene top, en de volgende ochtend de andere top beklommen.
Slechter weer op komst. Foto tijdens de klim, nog voor het avondeten. De dubbele heuvel aan de horizon is Garbh Bheinn, de eerste heuvel die ik ooit beklom in Schotland. Het is een moeilijke heuvel, de navigatie er weer af is erg lastig. Ik deed ‘m in grimmig weer op 1 juni 1994. Ik kwam er wel af, maar viel om. Gelukkig bracht een politieauto me naar de dokter, waar ik in folie werd verpakt. Nadien werd ik naar een B&B gebracht waar ik een gat in de dag sliep. Kijk, zo leer je tenminste wat ontzag voor die heuvels. Op 3 juni 1994 was ik weer op pad, en heb ik ergens in een bothy veel geleerd van The London Cabby, een zwarte wandelaar (dan zie je hoe wit wandelen is). Hij had 7 jaar ervaring, en ging die dag alleen de bothy uit om eten te halen en een krantje. Ik heb dus tegenwoordig een e-reader mee, om slecht weer uit te kunnen zitten en niet persé naar buiten te moeten en zullen. Inmiddels heb ik natuurlijk meer dan een kwart eeuw ervaring met Brits weer en Schotse heuvels, en dus … ben ik nog steeds op mn hoede 😉
Na een stop in Fort William (guesthouse, boodschappen) rij ik terug naar mn route. Die gaat de Mamores op, een lange rug met een tiental toppen. Na de eerste twee toppen kampeer ik bijna bovenop, op een plekje dat ik vantevoren heb gemarkeerd op de kaart (er zijn natuurlijk niet veel vlakke plekjes op een bergrug, als je tenminste niet helemaal bovenop wilt staan). Zoals je ziet een erg ongezellig plekje, waar ik wel erg lekker eten had. De tent stond niet helemaal goed, waardoor de wind tegen de voorkant blies. Ik sliep toch goed en was de volgende ochtend al snel weer ergens bovenop.
Na een lage dag op de Mamores zonder zicht, klaarde het weer op. De voorspellingen waren zo goed dat mijn route draaide richting de hoogste bergen van Schotland: Ben Nevis en z’n buren. De kampeerplek hier is fijn aan een stroompje.
Zicht vanaf Carn Mor Dearg, die met een smalle arrête is verbonden met Ben Nevis. ‘The Ben’ is een bult vanuit Fort William gezien, maar een bruut van deze kant. Allemaal graniet. Het weer was hier zo goed dat je over de smalste richel, over de grootste rotsblokken zo naar de top tippelt. De skills die ik heb geleerd van het in blote voeten over Franse golfbrekers lopen, ben ik nooit kwijtgeraakt. Vergeef me de ernstige romantisering.
Eindelijk. Na 300 andere heuvels te hebben beklommen kom ik toe aan de hoogste, Ben Nevis. 1345m slechts, maar 260 dagen per jaar meer dan windkracht 9. Kijk maar in het verslag van vorig jaar hoe het er aan toe kan gaan. Bovenop Ben Nevis waren nog 150 mensen, schat ik. Een Chinese Maleisier neemt hier mijn foto, nadat ik goed gegeten heb. Aan mijn voeten ligt mijn nieuwe Filson hoed, een onmisbaar attribuut als het warm en zonnig is.
Uit zuinigheid en omdat alles vol zit, sta ik op de camping in Glen Nevis. Prima plek, restaurant om de hoek. Dit is om 6u in de ochtend, opstaan om de trein naar Glasgow te halen.

Not the TGO Challenge

No TGO Challenge for me this year. The Netherlands are on the UK Amber List, so any walk in Scotland would need a ten day quarantine. The organisation have offered me a place on the 2022 edition, which I hope I can accept.
I wish all Challengers a great trip. That won’t be a problem, I know. On the other hand, I read challenger’s stories about blisters, too long days, and boredom, disappointment and mood swings. A long distance walk resembles life. Duh.

September tactics
Hopefully, I will walk my Challenge route, or most of it, early September, if Covid restrictions are lifted. My walking tactics (wouldn’t call them ’tips’, but they might inspire you):

1 Home
Wild camping will feel like a bigger reward if you go out to a summit during the day, even in inclement weather. Or climb a summit from camp in the morning or as an evening walk. Any low summit with a view or a rocky spine will do. Returning to a tent feels good!

2 Wet
When rainy, follow a high route, it makes for a more interesting day than trudging through the glens. Swim or bathe in a stream or loch whenever you can, it feels very outdoorsy. 

3 Control
For navigation, use streams, ridges and glens instead of looking at your phone/map all the time. Avoid looking at your watch or checking your phone. This can wait. Forget about daily targets and walk less or more as you please. Let your body be the judge instead of your schedule. Get rid of the inner voice that says you’re slow or lazy, it’s bloody nonsense.

4 Food
Quit eating sugary food, it gives your mood all those highs and lows. Don’t bring ‘spare’ food, you’ll only take it to the next shop. Don’t bring water, any more than a few mouthfuls, it is heavier than any piece of gear. Just drink from the streams (bring a filter if the land dries up and you’re forced to drink from still water)

5 Blogs and photos
Write about the very particular and peculiar. Make it personal, talk to the reader, talk about people. Don’t write about each and every hour or mile. Never exaggerate danger or bad weather. Shut up about gear, unless it fails you.
All photo’s have already been taken, so take as much as you like, but please select only a handful for a blog or album. Try bad light, close-up, odd angles, bad weather, parties. If photographing views or hills, please think about a foreground, and avoid all mid-day pictures, they’re dull. Selfies only if you’re knackered or exhilarated.

Come 27 August, find me on Instagram (@klaasloopt) to follow my trip, or look for Klaasloopt on Walkhighlands where I will post my trip report.

Preparing venison (not by me) found (not by me) somewhere near A’Chuil bothy, Glen Dessary, 1998
Nightly shot with crappy camera, near Auch, 2011
Strange building near Bealach nan Cumhann, near Loch Etive, 2012

Een Fries huilt niet.

15 – 19 april 2021

Hij had zes, nee acht gouden ringen in elk oor. Al zijn tanden waren met goud bedekt. “Ben je op vakantie hier?” vroeg hij – een variant van de basisvraag ‘wat brengt je hier?’ – op de zonnigst mogelijke toon. “Ik ben aan de wandel” zei ik, en hij antwoordde “ik zit in de ijzerhandel, ik haal een paal op bij nummer 7”. Veel meer liet hij niet los, de vrolijke toon was bedoeld om mijn verhaal los te krijgen, niet het zijne. Dát werd verteld door de vier getatoeëerde tranen op zijn linkerwang.
Ik zat op het bankje midden in Oldeberkoop, met de rug naar de kerk en het gezicht naar de kruidenier en de bakker. Het voelde als lunchtijd, maar het was nog geen tien uur. Dat kwam omdat ik al rond half zes door een rietzanger was gewekt om niets te missen van de zonsopkomst in het rietland langs de Linde. En om daar weg te zijn voordat de graafmachines van de grondjongens er ronkend een nieuwe meander zouden gaan graven. Ik was zo vroeg langsgelopen dat de eerste koffie in de schaftkeet nog niet eens was ingeschonken. Ik had gezwaaid naar de opzichter die net uit zijn Opel stapte.  

Na Oldeberkoop liep ik langs de Tjonger, met aan de overkant een vrouw met een boodschappentas. Ze liep gelijk op, ik zag niet waarheen. Voorbij een flauwe bocht lag een aak, daar ging ze naartoe. Het schip was perfect onderhouden, waardoor de naam op de boeg – Swiebertje – plots mijn band met de bewoners duidelijk maakte. We willen een onbezorgd, soms zwervend bestaan, maar wel met goeie spullen. Lifestyle-Swiebertjes.

Heel wat boerenland verderop, bij Hemrikerverlaat, rustte ik bij een Rustpunt.nu.
“Wil je er appeltaart bij? Dan haal ik die even uit de vriezer.” De vrouw knapte een kastje op, zodat het zich kon voegen in de romantiek van hout en emaille en retro-servies, die het nieuwbouwhuis wat meer Swiebertje zouden maken. Leuk gesprek. Verderop was het een andere vrouw, een sperwer, die voor mijn neus langs de heesters indook en daar een hels gegil veroorzaakte door de scherpe nagel van haar lange middelste teen in de borstkas van een lijster te drijven. Zo doen ze dat.

Deze tocht testte ik of het schrijfboekje thuis kan blijven. Dan sta je ergens in de berm in je telefoon te leuteren, heel hedendaags. Sommige dingen spreek je niet graag in, alsof de opname zou opduiken in iets Watergate-achtigs. En wat voor smerigs er gebeurde op de Lippenhusterheide onthou ik ook wel zonder het te beschrijven.

Na Beetsterzwaag, het Wassenaar van Friesland, werd het land steriel, op één eilandje na: Camping Op Eigen Weg. “Alles is er”, zei Els, “maar dan wel eenvoudig”. Een hondje, een geit, brocante voordat het zo heette, en een geweldige douche. “Wat je met trespa, tegeltjesvinyl en een beetje handigheid al niet kunt maken”, appte ik naar Lein. Thuis zag ik pas dat ik die dag te ver had gelopen, 42 kilometer. 

Zaterdagochtend nam ik de pont vanuit De Veenhoop. De vrouw met wie ik had staan kletsen en die elke zin afsloot met “jah!”, gaf de veerman een pak deugnietjes. Na de pont het bruggetje over en ik was in Nationaal Park Alde Feanen. In zo’n gewijd gebied gedragen wandelaars zich als kerkgangers. De bankjes zijn er harder en rechter. De tijd is teruggedraaid naar het jaar 1948, of 1885, toen rietsnijder nog het meest voorkomende beroep was. De oude boerderij is weg, op diens fundament staat de uitkijktoren. Niet omhoog gaan, dan zie je de grens van het park aan alle vier de kanten. Je komt hier maar beter als het mistig is. 

De middag ging op aan veel asfalt, hoewel ik heel blij werd van De Leijen. Een klein moerasgebied waar riet wordt gemaaid, met zulke fijne paadjes, hoekjes en dijkjes, afgerond door het dorpje Eastermar. Noordelijk daarvan ligt het Burgummermeer, waarvan de boorden boordevol vogels zitten. Ik hoorde vanuit het moerassige terrein waar ik naast stond het gesnor van de snor (net als de nachtreiger een vogelnaam uit Baantjer) en ’s nachts het gekrijs van de waterral en de tuba van de roerdomp. 

De zondag begon mistig. Een koele ochtend maakt alles goed. Alsof de vroegte de slapende mensen vrijpleit. Toen ik door Kootstertille kwam was het na achten en dan geldt die regel niet meer. Ik hou van de rommelende mens, maar niet van de mens die rommel koopt, daarmee z’n betegelde tuin decoreert en dan ook nog dat gebrek aan verbeelding laat uitzaaien over het hele dorp. Het zou kunnen dat Kootstertille zelfs in de vroege ochtend lelijk is. Dat ga ik niet uitzoeken.  

Ik mikte nog op de Twijzelermieden en de Zwagermieden, maar deze natuurgebiedjes bleken niet meer dan een blokje om tussen land geoptimaliseerd voor het kweken van gras. En als ik dan zelfs in april, als ik lange dagen door het land loop, toch maar een handvol kieviten en grutto’s zie, dan denk ik, dit zou zelfs voor een Fries reden moeten zijn om te huilen. Met die gedachte rondde ik maandag af. Eerst Damwoude en dan over de Goddeloze Singel langs het Goddeloze Tolhuis en via een blauwborst en een bruine kiekendief naar station Feanwâlden. 

Een Fries huilt niet. Een boek met die titel stond vroeger bij ons in de kast. In Schotland lees ik graag Ian Rankin, zo Schots als wat, en in Friesland zou het Friese literatuur worden. Wat bleek? De Friese literatuur is nauwelijks vertaald in het Nederlands, en al helemaal niet als e-book. Treurig.

De start is in Steenwijk, zo door een nieuw wijkje de heuvel op en het bos in.
Huis Eese, mooi terrein, wandelaars welkom maar op een prettige manier toch buiten het privé-terrein gehouden. Zo hoort het.
Steggerda.
Ontbijt in de Lendevallei, half zeven.
De rivier de Lende (Linde in t Nederlands)
Oldeberkoop, kerkje en de auto van de lokale Dude
Poel aan de rand van de Delleboersterheide. Warm! Veel poelkikkers (duh)
Veel lange fietspaden deze tocht. Meestal van beton trouwens.
Rustpunt De Honingbij, Hemrikerverlaat. Gastvrij, slim ingericht en met allerlei lekkers. Betaling ook per PIN, da’s fijn want wie heeft er nog cash?
Fockensstate, Beetsterzwaag.
Camping Op Eigen Weg, bij Ny Beets.
Bevroren handdoekje, onderbroek en tent
Ny Beets. ‘Leg de ventilatiebuizen die je op de kop hebt getikt hier maar neer’
Op de pont van De Veenhoop naar Alde Feanen (foto door restaurantmedewerkster)
De Leijen, met appel.
Burgummermeer, met zicht op Piter Jehannesgat. Fijnste wildkampeerstek op verwaarloosde aanlegplek.
Zo weet de veldwachter de wildkampeerder in de kraag te vatten. Moet ie wel vroeger opstaan.
Consolis/VBI, voor al uw betonnen kanaalplaatvloeren. Langs het Prinses Margrietkanaal.
De brug gaat straks voor mij dicht, en dan meteen weer open. Verder niemand op pad.
Humanistische tuin bij Jachtwerf Brandsma in Reahel. Een soort timmermansproefstuk van deze bouwer van prachtige houten schepen.
Buitenpost – met een plaatsnaam die een koloniale klank heeft – zat in mijn gedachten sinds een klant vertelde hoe hij op het station van Buitenpost kon kiezen of hij in het kantoor in Leeuwarden of in Groningen wilde werken, afhankelijk van de treinenloop. Het echte Buitenpost bleek akelig nuchter te zijn, geen spatje charme. Hierboven het stenige centrumpje.
Zondag = Formule 1 kijken, alleen, maar met een soort app-hotline met Julius. Kost geweldig veel (extra) data.
In de vroege ochtend op weg vanaf camping De Zandhorst. Inderdaad, een bult in het landschap die je van verre ziet. Ook weer heel goede douche, in privé-badkamertje.
Weissenbruch-lucht bij De Falom, onderweg naar het Goddeloze Tolhuis en het station van Veenwouden.

Articles of faith

TGO Challenge Gear List (not)

Six years ago I crossed the Alps. There I met the ultimate backpacker. He wore isolated shoes, two loose goatskin trouser legs, a hazel-framed backpack, a bow and arrows, a pouch with fire-making tools and a couple of birch bark food canisters. And an axe with a heavy and expensive copper axe-head. His name was Ötzi. 

I asked him why he would take that heavy copper axe-head. In a soft voice he said: “the museum people thought it might have signified riches and leadership, but for myself, well, I just love it, as a tool. I don’t mind the weight penalty, chopping firewood with it is such a pleasure.”

Ötzi. Reconstruction by the Arie & Alfons Kennis in Ötzi’s very own Bolzano museum.

Irrational additions to the backpack have existed for at least 5,000 years. These articles of faith define the walker. Show me yours and I’ll try and read them. But first:

What do I want from a walk, what are my articles of faith?

I want silence. The best thing in the wild is the huge big silence. My current stove, a White Box Stove, is completely silent. Why pick a nice spot for the tent, amidst this silent landscape, and then turn on a roaring jetboil? Calculating the weight penalty? I’ve tried, given up, and settled for it’s 53 gram (including windscreen)

My White Box Stove during a test, 2015.

I want simplicity of movement. I never fail to enjoy the sheer simplicity of walking. There’s many modern day ‘stuff’ that can ruin this simplicity. Think walking poles. They give your brain two extra legs to master (it can’t), they swing in and out of your view. Noise! On pole-people’s gear lists two or often three pairs of gloves turn up, because hands are exposed. While pole users have many a reason to use poles, I have only one counter-argument: poles are simplicity lost. A non negotiable to me.

I want to be immersed in the landscape. If I wouldn’t have any inhibitions, I would walk naked, and sleep on a bed of moss under the starry sky, eating rabbit each night. Until then, I prefer the thinnest barrier between me and the landscape, put up in a minute. And gone in a minute. This lightness is spoilt by having too much stuff inside the tent. Spare stuff annoys me. I don’t bring spare batteries, no pillow, a tiny towel (aaarghhh), less repair stuff, no shampoo, no swiss army knife, no spare socks, no spare shoelaces, no … you name it. This stufflessness is a dogma, and I thought I would suffer the consequences sooner or later, but I never feel something’s missing. Because so much is gained.

I need some comfort. Two items stand out: a book, and a thermos. For as long as I can remember I carry books. Lately, it’s an e-reader. But the purpose is the same: a book keeps me from walking into bad weather, and keeps me from walking at all if that’s what’s called for. 
In a way, the thermos accompanies the alcohol stove. The stove is not lit quickly, and fuel, once poured in, can’t be re-used. So I boil one and a half liter of water two times a day. The thermos contains the surplus. Benefit: hot tea first thing in the morning, without setting up the stove, and a hot drink on the hill. Weight penalty: 189 g (e-reader + cable), 229 g (0,6 L thermos)

Safety. Of course I carry torch, compass and a foil blanket. But I have an irrational fear of high winds. When I was 10 or 11, the family camped on a French campground when one of those mediterranean winds struck our tents at night. Being inside a small tent with that storm hammering it made a lasting impression. My sister and I where ‘evacuated’ into the bigger tent my parents slept in. In Scotland I’ve had many a stormy night in my Phoenix Phreebooter, a bombproof tent. Recently, I bought a Tramplite tent, with a stormproofness that is overkill on most days, but it frees me from fear. 
Weight penalty: about 200 grams (pegs!), compared to my Tarptent Moment.

Ye Olde Phreebooter somewhere behind Liathach, Torridon, 1995

The oddest and oldest relic in my pack is my spoon. Over 30 years old, and with me on all my Scottish walks. Weight penalty? Even calculating it would be heresy!

Edit 24 Jan 2022: the spoon is going to be replaced by a wooden spoon I cut myself from cherry or beech wood (still to be done).

Latest news: yes, I bought a Dyneema Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded SUL Tent Peg Bag, size XL.
‘What animal’s skin is this made of?’ Ötzi would ask.

The latest addition to my gear list: a girl’s make-up mirror, to catch ticks.

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

One gram at a time

My gear list is perfect … for coming to Scotland in March or April. So when I heard that the start of the TGO Challenge had been postponed till June 18, this kind of threw me off guard. Suddenly, I wasn’t so sure. Because June means heat, and worse, The Scottish Midge. The last year I suffered the midge was 1995. My log states “160 bites. On each lower leg”. This is why my walks in the following 25 years were firmly outside the midge season.

Lochailort, 1995. The last time I remember being driven to madness by midges

Some data for the unbelievers: the midge has a wing span of 1.4mm, and there’s 8,000 midges in a gram. Population size is 180 thousand trillion midges in peak season (180,000,000,000,000,000). This makes for 22.5 million ton of midge in the sky. Staggering. Fortunately they come one gram at a time (see photo below). There could be 37 different species in that one gram, but Culicoides Impunctatus accounts for most of the bites. (source: https://www.highlandtitles.com/blog/midges/)

A quarter gram of midges. The rest of the gram is on the other hand and the lower legs.

To counter the plague, I bought a can of Smidge, and a sun hat with the accompanying midge-proof headnet. And I scrapped the plan to leave the inner tent at home.

My gear list is nothing special. I was about to write that I’m baffled by the neurotic level of detail gear lists have, but mine is pretty bad nowadays. It seems even gloves or pegs have five word names with a lot of ‘exploring’, ‘pure’ and ‘nature’ in them. Going online ensures the ‘do I need this’ question is always answered with a YES. The worst is Ultralightoutdoorgear.com, where everything is sorted by weight. This conveniently conceals the fact that sorting the shop by weight (low to high) has almost the same result as sorting by price (high to low).

Therefore, we need a good defense against buying expensive lightweight stuff. One trick is to realise walking doesn’t need any gear at all. Just good shoes, decent socks and something to keep the rain out. If that doesn’t help ask yourself this question:

What does hillwalking do for me and how can my gear enhance that?

My answers to this question and my gear list for the TGO Challenge are in the next edition of this blog. One gram at a time!

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

Noord + Leeg + Buiten

Eenmaal op de Friese Seedyk leek de wandeling erg op die dag laatst in oktober, langs de Hondsbosse Zeewering. Heel prikkelarm, maar met regen en harde wind. De chef-kok van De Zwarte Haan stond bij de achterdeur van het gesloten restaurant. Hij vroeg ‘hoe doe je dat dan, waar slaap je dan?’ en glimlachte toen ik zei ‘ik vraag bijvoorbeeld een chef-kok of ik achter z’n restaurant kan staan’. ‘Dat vinden de mensen wel best hier denk ik’ zei hij. ‘Of buitendijks’, opperde ik om hem te peilen. ‘Ja, daar komen ze toch niet controleren’. En over de avondklok kon ik duidelijk zijn: ‘om negen uur lig ik echt te slapen’. Ik tapte water uit de tuinslang achter de keuken en liep de dijk weer op, de harde wind in de rug. Een blauwe kiekendief zeilde onder mij langs over de strook riet aan de voet van de dijk. De wadden waren leeg, met groepjes bergeenden.

Het Noarderleech

Iets verderop wijkt de waddenzee voor kwelders die deels ingedijkt zijn in de 18e eeuw: het Noarderleech. Boeren legden in dit gebied dobbes aan, ringdijkjes met een zoetwaterpoel voor het vee. Achter zo’n verhoging zou ik mijn tent opzetten. Mijn angst voor harde wind greep in, en dus liep ik door tot de Duitse observatiebunker die op de rand van de kwelder staat. Rond zes uur ’s avonds zette ik de tent in de luwte tegen de bunker, maar wel zo dat ik bij draaiende wind nog steeds goed zou staan. De typische verschijnselen van ‘dag 1’ waren er natuurlijk ook: de aansteker werkte slecht, de brander waaide uit, en een grondzeil was toch wel handig geweest op deze bodem van verdunde ganzenpoep. De nasi saté was lekker. Ook die hoort al jaren bij de eerste dag.

De volgende ochtend was geweldig. Duizenden ganzen, wolkenflarden en een doorbrekende zon. De wind blies me naar Ferwert, langs de dijk en over heel kleiige akkerranden. ‘Heb je misschien ook koffie?’ zei ik tegen de vrouw van Bakkerij Van der Kloet, ‘want er is verder niks open natuurlijk’. ‘Nee, da’s vanwege Corona’. Ah. Goh. ‘Maar juist vanwége Corona heeft uw collega in Tzummarum een koffiemachientje neergezet’, probeerde ik nog. Geen sjoege. Ik was echt wel blij met de koek, al was die met thee uit de thermos op een koud bankje voor Jellema Tweewielers. Zou ik later een boer om koffie vragen?

‘Het blijft droog vandaag’ had ze gezegd, de lieverd, en dus regende het binnen een half uur. De wind wakkerde aan. Ik moest links houden op de weg om te voorkomen dat de wind van rechts me er af en toe middenop blies. De leuke paadjes waren afgesloten wegens werkzaamheden, dus het was asfalt tot Dokkum. Scholieren waaiden van hun fiets. De Dokkumer Vlaggencentrale maakt de beste vlaggen van Nederland. Dat snap ik, met die wind hier. 

Dokkum is prachtig, tot je moet plassen, dan is het lockdown. Ik dacht, een bed and breakfast en dan wachten wat de volgende dag brengt. Maar opgesloten worden in je kamer, met eten voor de deur gezet, da’s niks. En dan het weerbericht. Nog drie dagen nat en regen, en de route draait morgen tegen de wind in nota bene.

Ik besloot naar huis te gaan.

Hoe voelt dat nou, een wandeling afbreken? Onvermijdelijk maar treurig, met iets van spijt als je in de trein naar huis de zon ziet doorbreken. Zo’n wandeling is toch grotendeels fantasie, een illusie die zachtjes ‘poef’ zegt als je ermee ophoudt. Zou deze wandeling een hele grote zijn, dan zou ik hem voortgezet hebben, met de gedachte dat er hele mooie dagen in het verschiet lagen. Maar dit loopje was ‘zomaar’, en dat verdraagt geen vijf dagen slecht weer.   

De route
Ik had een vier of vijfdaagse route uitgestippeld, een mix van Kunstpad, Elfstedenpad en Noardlike Fryske Wâlden pad, aan elkaar gelijmd met klazige doorsteekjes. De route begon in mijn vaders geboortedorp Oosterbierum, maar dat was voor de start al van de baan. Tzummarum werd het nieuwe startpunt. Ook daar liggen roots. De route loopt door de klei naar Sint Jacobiparochie, dan langs de zeedijk naar het Noorderleegsbuitenveld, over de klei naar Ferwert, dan Dokkum, Damwoude, Buitenpost, Twijzel, het Burgumermeer, De Leien en Nationaal park Alde Feanen om te eindigen in Drachten.
Ondertussen is het restant van de route omgewerkt tot iets van ‘Steenwijk – Alde Feanen – Eastermar – Buitenpost’, natuurlijk met de wind mee, zoals een goede route betaamt. 

Startpunt: Tzummarum, bakkerij. Deze bakker verkoopt koffie to go.
Het Bild: kamerbrede klei tussen Sint Jacobiparochie en de Waddenzee.
Het wad vanaf de Seedyk
Duitse observatiebunker op het Noorderleegsbuitenveld. Noarderleechsbûtenfjild klinkt beter.
Twee dobben aan de horizon rechts. Schijnbaar mooi weer donderdagochtend.
De terp van Hegebeintum.
Storm Evert blaast de verkiezingsborden van de palen. Of heeft de wind hulp gehad?
Tijdens corona kun je niets anders dan wandelen en dat is zwaar. Hier toch rusten in een tuinhuisje achter een boerderij.
Dokkum in. “Trochpakke” doe ik niet, ik ga naar huis.