Approval voor de wildkampeerder

Uitgelicht

Ik loop de White Horse binnen. Laag, donker, vol met parafernalia en schilderijtjes, een paar mensen aan de bar, maar niet van die heel erge barhangers. ‘What can I get you?’ zegt Nigel de barman. Ik vraag iets alcoholvrijs en ga daarna buiten op het bankje zitten. Pubhond Colt bedelt bij alle voorbijgangers – preciezer, hij bedelt bij dorpsgenoten – en zelf moet ik ook eens gaan bedelen. Ik ga terug naar binnen en stel Nigel de vraag: ‘als ik hier in de buurt wil kamperen hoe gaat dat dan in z’n werk?’ ‘Ik ben niet van hier’, zegt Nigel en geeft de vraag door aan barvrouw Lizzie die op haar beurt de dichtstbijzijnde gast in zijn zij port. ‘Greg, deze meneer heeft een vraag’. Ik herhaal de vraag ‘stel ik zie een mooi veld en vraag iemand of ik er mag staan?’ Greg zegt ‘Ooo it depends on which field, in which place, and what person you ask.’ Een Lord of the Rings-achtig antwoord. ‘But otherwise just put it up, I would be shocked if anyone would send you away’. De bar vrouw gebaart dat ze mijn waterzak en waterfles wel zal vullen met het slangetje van de bar. Kijk, zo ga je met een gerust hart op zoek naar een plek. Dit is juridisch gezien geen toestemming, zeker omdat er geen plek is genoemd, maar wel een soort van goedkeuring. 

De dag erna is de ideale wereld: de pub Hook & Hatchett heeft een veld achter de pub waar je je tent neer kunt zetten. Yasmin van de bar zegt dat het gratis is als je toezegt dat je komt eten. Ze grijpt de kans om de Sunday Roast-drukte even te verlaten om me de geweldige doucheruimte te laten zien. Ver boven camping-niveau. Glanzende tegels in mooi lichtgroen, glimmende kranen, glazen douche-deur, verchroomde handdoeken-radiator. Op het veld mag ik staan waar ik wil. Vanwege de enorme drukte mag ik pas na zessen komen eten, maar ook de Roast is ver boven camping-niveau, zeker de perencrumble met custard. 

Op de derde dag kom ik in Buckland bij een gezellig weggetje tussen de heuvels (‘downs’) met allemaal grote en grotere huizen ernaast. Ik bel in zo’n geval aan bij het huis met de meeste rommel. Daar wonen mensen die niet zoveel op hebben met strenge regels. Bij het huis Rose Dene is een vrouw de was aan het ophangen. Na wat charmante praatjes stel ik haar de vraag. ‘Nou’, zei ze, ‘in mijn eigen veld groeien te veel bramen’. Een prettige manier om te weigeren, vind ik. ‘Maar het veld aan de andere kant van de weg is van een investeringsmaatschappij. De eigenaar kijkt er niet naar om en het is pas nog gemaaid door een boer in de buurt’. Ook hier heb ik geen toestemming maar wel een soort impliciete goedkeuring en zeker een aanmoediging, voor een specifieke locatie nog wel. Ik steek de weg over en klim het veld op tot een bomenrij halverwege. Daar zet ik de tent achter op, mooi op tijd om het ochtendcondens er uit te drogen en uit zicht voor inwoners en bezoekers.  Behalve voor het hondje BonBon. Die heeft mij snel gevonden maar zijn baasje heeft geen zin in de klim naar mijn stek. 

In de laatste versie van dit verhaal, op de vierde dag, zijn de reacties op de vraag afwijzend (aarzelend ‘it’s all private property you know’). Erger is nog dat je langs de route allemaal mooie plekken ziet, omgeven door KEEP OUT bordjes en allemaal in het zicht van een huis of boerderij. Je blijft lopen. Het herhaalt zich. Weer doorlopen. Uiteindelijk moet je dan kamperen zonder toestemming, op een plek uit het zicht. Dat zijn in dichtbevolkt gebied niet de lekkerste plekken. Daarbij moet je wachten tot het donker wordt want er zijn altijd mensen die nog even een baal hooi naar hun paard komen brengen ofzo. Zat van het afwijzen van bruikbare plekken zet ik in een klein stukje bos – New Year’s Wood genaamd – de tent midden op het pad. Dat mag niet, maar is van alle illegale opties de minst illegale. 

Zodra de zon onder is komt de hele buurt kijken: de bosuil vliegt gillend over, de das stommelt door het struikgewas, egels maken uitgebreid lawaai. Vanuit het gebladerte komen allerlei kevers en spinnen de tent binnenlopen, inclusief hun verwant de teek. 

De eerste dag in Engeland, 21 maart, me vooral gelaafd aan de prachtige paden.
Schitterende bomen en veel oude kerkjes met kerkhoven.
Navigeren is wel een kunst op het platteland van Kent
Patrixbourne
In Canterbury de toer gedaan. Wow wat
Canterbury Cathedral
De plek die ik vond na het gesprek in de White Horse.
De plek achter Hook & Hatchet.
Veel wijn en fruit langs de North Downs Way, die ik volg.
De plek die ik mocht hebben van Rose. is
25 maart: supersubtiel ochtendlicht.
Coldrum Longbarrow, een graf uit het derde millennium voor Christus.
De plek midden op het pad in het dierenbos.
De tuinen van Charles Darwin bij Down House. Prachtig museum.
26 maart s avonds naar het theater in Soho, nadat ik een paar nieuwe schoenen en een korte broek heb opgepikt.
27 maart, bijna 28km op gloednieuwe schoenen. Maatje 47!
Mooie wandeling langs de Hogsmill-Beek richting Kingston upon Thames. (27 maart, dag 22)
De route van Canterbury onder Londen langs westwaarts.

Het donkerrode boekje

Uitgelicht

Hij kwam naast me staan maar keek niet in mijn richting, op een manier die suggereerde dat hij een praatje wilde maken. In de supermarkt had hij zojuist een klein kartonnen bekertje espresso uit de automaat gehaald. De automaat staat vlak naast de ingang en toch ver van de kassa, dus dat was voor hem nog wel te doen. Hij was namelijk een vluchteling. Of, een gelukzoeker, daar wil ik vanaf wezen. Ik ben zelf ook een gelukzoeker, en heb bovendien een lelijke bodywarmer, een tentje en een ongeschoren gezicht. Maar ik ben een wandelaar, dat ziet iedereen, toch? 

Nog maar een paar kilometer eerder liep ik langs de autoweg. Voor me liepen mannen in vieze kleren, achter me liepen mannen in vieze kleren en rechts van mij was het landschap omgeturnd in een soort verlaten festivalterrein. Het lag bezaaid met plastic flessen en ander afval met hier en daar groepjes tenten, soms verbonden door grote stukken zeil. Overal dwaalden mensen in groepjes of alleen. Mijn route maakte een afslag. Toen ik de bebouwde kom van Loon Plage inliep kwam een auto mij tegemoet. De bestuurder staarde lang en nadrukkelijk, met een woedende blik. Hij zag in mij een vluchteling die het gewaagd had zijn dorp binnen te komen. 

De man met het kartonnetje espresso had dat ook gedaan, alsof hij een gewoon mens was die toevallig heel hard gesport had of heel hard in de tuin gewerkt had waardoor zijn kleren vies waren geworden. Het was een kwestie van douchen en dan kon hij met zijn dochter naar paardrijles.

Ik sprak hem niet aan. Had ik geen zin om sympathiek te doen? Was ik eigenlijk wel heel blij met het onderscheid tussen mij en de ander? Wilde ik geen gesprek dat onvermijdelijk zou uitkomen bij mijn privilege (wandelen) en zijn gebrek daaraan (doelloos rondlopen tot je met de andere vluchtelingen verzameld wordt en met een bus naar weet ik veel waar gereden wordt).

De volgende dag liep ik over een prachtig breed strand richting Calais. Vanuit het zuiden verscheen een brullende strandbuggy. Op mijn hoogte aangekomen minder hij vaart. Het was een patrouillewagen. Hij verdween in de verte. Een half uur later ging ik even zitten om thee te drinken en iets te eten. De patrouillewagen verscheen weer, en minderde weer vaart. Waarom komen ze niet kijken? dacht ik. Toen ik weer ging lopen, werd snel duidelijk waarom de patrouillewagen niet gestopt was. 200 m verder kruiste mijn route een groep gendarmes. Het waren er vijf van het soort ‘kogelvrij vest, insignes, baarden, laarzen en camouflagekleuren’. Ik werd staande gehouden en moest vertellen wat ik aan het doen was. Ook wilden ze mijn paspoort zien. Dit had ik al verwacht dus zat het bovenin de rugzak. Er werd even flink doorgevraagd waar ik geslapen had, wat ik ging doen en wat er in mijn rugzak zat. Het was oké. Ik vroeg nog ‘is het moeilijk om Calais in te komen’. Nee, zei de grootste met een rossige baard, je moet gewoon je paspoort laten zien en je reservering voor de ferry. 

Zwaai met je donkerrode boekje als een toverstokje en alles komt goed. 

Ik dacht terug aan de man bij de supermarkt

Kanunnik van der Paele wordt door Sint Joris ‘voorgesteld’ aan Maria en Jezus. Jan van Eyck, 2436 (Groeninge museum, Brugge)
Zaterdag 15 maart neergestreken in Zedelgem. Materiaal voor vuur ligt klaar!
Koude ochtenden. Ik sta natuurlijk ook op in het koudste uur, vlak voor zonsopkomst.
Käthe Kollwitz, rouwend ouderpaar, op het Duitse oorlogskerkhof in Vladslo.
Picon, een aperitief, in De Zwaan in Lo.
Over de Franse grens!
Chansons draaien in het appartement van John, Bray Dunes, 18 maart.
Flinke dosis Almere, Zoetermeer in erger in Dunkerque Grand Synthe.
Dag 15: vaak stuur ik Fré een zonsopkomst, omdat ze op schooldag opstaat net als ik aan de wandel ga.
Geweldig mooi breed strand en mooie duinvalleien op weg naar Calais.
Tussen Duinkerke en Loon Plage: het vluchtelingen landschap.
Probeer maar eens om lopend Fort Europa uit te komen! Corridors van 4m hoge hekken, Calais.
De Route van Breskens naar Calais, ,
Maar de beloning is groot. Engeland!

l

Ongehoorzame Engelsen 

Het eerste voorval gebeurt op het Thames Path bij Egham. Een meisje en haar moeder vertellen mij dat het verderop is afgesloten. Daarop raadpleeg ik mijn kaart. Als ik opkijk staat er een sjieke man voor me, met zijn al even sjieke vrouw. Zo’n man met platina grijs haar in fijne golfjes en een choker. Zijn vrouw heeft een kapsel waar zo een diadeem in kan. Als ik vertel dat het pad is afgesloten, ontsteekt er in zijn ogen een anti-autoritair lichtje. ‘O, en zullen we dat samen eens gaan bekijken?’. Hij kijkt mij aan met een twinkel, ik beantwoord zijn blik en vanaf dat moment hebben we een plan. En mevrouw dan? Op gezette tijden moedigt zij haar man aan. Zij fluistert: ‘He could be French’. Kennelijk dicht zij de Fransen een anti-autoritair hart toe. Maar de Engelsen kunnen er ook wat van. 

Hij vertelt: ‘dat pad is al vaker afgesloten geweest we kunnen er vast langs’. Eenmaal aangekomen bij de afsluiting schrikt hij. Een nagelnieuw hek van het type dat ik al eerder gezien heb, met spijlen met een halfronde doorsnede dat in drie geslepen punten uiteen waaiert. Oogt  intimiderend en  effectief. Bovendien heeft het van die uitstaande schermen boven het water, dus je kunt er niet omheen. Mijn sjieke medeplichtige – ik noem hem Charles – laat zich niet zo 1-2-3 afschepen. Om zich heen kijkend ontdekt hij een poort naar een aanliggende volkstuin. Hij begint die poort te slopen. Zijn vrouw (ze heet Jocelyn) zegt: ‘dat is privé eigendom’, maar niet al te hard. 

Even later komt er een sportief geklede fietser aan rijden. Een vrouw van een jaar of 70. Charles en deze vrouw, Abigail, beginnen mij en mevrouw uit te leggen wat er gaande is. Er is een boom op het bruggetje gevallen. De boom werd opgeruimd in 2023. Daarna werden het pad en het bruggetje gewoon gebruikt. In 2024 heeft de gemeente plots bedacht dat de situatie niet veilig was. Ze hebben het pad afgesloten met een eenvoudig hek. Dat hek, en opeenvolgende nieuwere versies ervan, zijn tot vier keer toe gesloopt door gebruikers van het pad. En nu heeft de gemeente geantwoord met dit hek, dat in Calais geen gek figuur zou slaan. Charles en ik briesen van verontwaardiging dat zoveel incompetentie verhuld wordt met zoveel agressie. We zijn het allemaal eens, maar het hek lacht ons uit. 

Charles, Jocelyn, en ik keren terug en lopen samen naar de Sainsbury‘s. We zijn heel tevreden met het uiten en afreageren van onze opinie. We hebben het begin van een politieke daad verricht door gevieren de petitie voor het heropenen van het pad te ondertekenen. 

De omleidingsroute is klote maar ik bereik zonder verdere blokkades mijn slaapplek. 

Een week later zit ik langs het Oxford Canal op het gras naast een sluis. Ik wacht tot de zon ondergaat om er te kunnen kamperen. Ondertussen maak ik eten. Er verschijnt een man met een piratenhoed, model 1770, een paars shirt en zes boodschappentassen van allerlei soort. Ik zeg: ‘Capt’n! Bringing back the booty?’ Hij antwoordt met ‘Aye, Alright? See you later!’ Ik ben benieuwd. Even later komt hij terug met een lege kruiwagen. Dat is voor de rest, zegt hij. Ik vraag hem hoe hij er over denkt als ik hier ga kamperen. ‘Oh dat is prima’, zegt hij, ‘maar er zijn wel betere plekken om te kamperen. Verderop is een stukje bos. De eigenaresse ervan laat je daar wel staan. Er is ook een plek voor een kampvuur’. ‘Niet te veel bramen?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘er zijn ook grassige plekken. Trouwens, ik ben Craig’. Ik stel me voor, pak in en ga erheen.

Door een gat in de haag kom ik het kleine bos binnen. Rechtsvoor zie ik een heleboel zooi en een paar mensen rond een vuurtje. ‘Hallo ik ben Klaas’, zeg ik. Een klein vrouwtje met grijs piekhaar en borstelige wenkbrauwen verschijnt. ‘What is it you want?’ vraagt ze. ‘Bent u de eigenaar?’, vraag ik. ‘Craig heeft mij hierheen gestuurd. Hij zei dat ik hier wel om kamperen’. Het vrouwtje overdenkt wat te doen. ‘Hij kan wel op jouw oude plek staan’, zegt het vrouwtje tegen een andere vrouw. Langs ineengevlochten rozen en meidoornranken, over een kronkelig pad, langs open plekken met stenen en over een bruggetje van pallets leidt zij mij naar een open plek met heel lang heldergroen gras. Het ziet er uit als een bed voor elfen. Ik reageer verrukt. Zij legt uit hoe het hier gaat. Er mogen een bepaald aantal dagen mensen zijn hier, maar die moeten dan wel werk komen doen. ‘Oké’, zeg ik, ‘ik zet mijn tent op en dan kom ik me melden om je ergens mee te helpen’.

De andere mensen vertrekken. Ik loop terug naar het vuurtje en vraag Fern, zo heet ze, wat ik kan doen. Zij zegt dat er wat belangrijke spullen versjouwd moeten worden omdat ze anders misschien meegenomen worden door ‘boaters’. Het blijkt te gaan om een stapel lange stammetjes van hazelaar sleedoorn en meidoorn. Ook krijg ik de opdracht om een halve meidoornboom los te trekken uit eeb enorme wolk klimop. Afijn, het lukt allemaal. Ondertussen vertelt zij hoe het hier zit. ‘Dit is een speciale plek, ik heb hem gemaakt voor mij en mijn heidense vrienden. Ik luister maar de planten in richt de plek in zoals bij ze past.’ De plek oogt rommelig maar ik zie al wat moois ontstaan. Ondertussen komt zij met de een naar de andere uitspraak. ‘Ik ben eigenlijk een Hobbit man.’ En ‘Niemand heeft er iets mee te maken wat er in mijn broek gebeurd’. Of: ‘Ik ben een enorme dendrofiel, wat voor kwaad doe ik daar nou mee?’. Ze vertelt me nog veel meer wat ik hier niet zal vermelden. Iets later bied ik haar aan om te gaan kijken hoe het is met Craig. Ik loop naar zijn boot Owlfred genaamd, maar die is afgesloten. Daarna loop ik stroom afwaarts naar het andere eind van het bosperceel. En ja hoor daar zitten Craig, zijn vrouw Jemima, Matt, Lewis en de dochter van Matt rond het kampvuur. Craig zet een kruiwagen schuin voor mij om in te zitten. ik vraag het gezelschap hoe zij hier gekomen zijn. Matt leeft acht jaar op de boot maar heeft nu een huis gekocht. Daar trekt hij een beetje vies gezicht bij alsof hij in mij een anti-kapitalistische activist ziet die eigen bezit maar vies vindt. Craig en Jemima hebben dit deel van het kanaal als favoriete stek en zijn hier vaak. Lewis is het type klaploper met dreadlocks, aan het bietsen, aan het niksen en ook nog gelijk aan het hebben. Matt is duidelijk een van de vele gescheiden vaders die op een boot leven. Dan heb je alleen maar zwarte T-shirts met lange mouwen nodig en één trui. Dat is handig. Natuurlijk ontdekken ze al snel wat ik aan het doen ben. Ik merk dat ik meer zin heb om te slapen. Ik vertel Fern nog waar het gezelschap te vinden is en ga dan naar bed. In de nacht schijnt de maan door de gevlochten takken. Voor het eerste licht word ik wakker van de bekende bosuil in het roffelen van specht. Ik besluit om niet de Grand Prix van Suzuka aan te zetten. Dat past hier niet. Ik ben dankbaar voor deze plek in ik ben eigenlijk wel heel opgelucht over de volksaard van de Britten. Veel minder stijf en conservatief dan ik gedacht had

De welbekende ‘notice’ op A4, en het waanzinnige hek.
Charles die aan de poort rukt.
Het meest geheimzinnige slaapplekje totnutoe. In het toverbos.
Wat prozaïscher: Fat Boyz Bar, waar ik niet eens aan een ontbijt ben begonnen.
Het willen waar in 1215 Magna Carta werd getekend. Google daar maar eens op.
Windsor Castle, 29 maart.
De school van Eton, helaas op zaterdag, dus zonder Etonians in beeld.
Een stuk langs de Thames en daarna een stuk door de heuvels van de Chilterns, met mooi-stevige boerenhuizen.
1 april: Oxford. Jesus College.
Op 2 april deed ik een tour langs 4 van de 39 colleges. Hier Merton College.
Christ Church Dining Hall, ook bekend uit de Harry Potter films.
Daarna richting Birmingham. Hier een stuk af willen snijden, maar er lag een nieuwe snelweg. Daar dan maar doorheen, want niet alleen Engelsen zijn wel eens ongehoorzaam.
Bijna dagelijks een tweede ontbijt. Hier bij de Tea Shed in Napton on the hill.

Gelukkig zijn er Sjons

Deze wandeling was er eerst zoeen van vier dagen die ik wel eens maak in Nederland. Duidelijk gemarkeerde natuur ( mini oh en ah ), perfecte wandel- fiets- en mountainbike infrastructuur, eten van de AH of de Jumbo. De wandeling was ingebed in woon-kitsch – riet gedekt met antraciet kozijnen, stenen voortuin met zwarte Porsche – en veel eensgezinswoningen met stijlkenmerken die desnoods gelijktijdig naar 1880,1930, modernisme en boeren romantiek verwijzen. In Zeeland kwamen daar onafzienbare huisjesparken bij. Bungalows uit de jaren 60, puntdakjes met Noors kleurenpalet uit de jaren 90, mini boerderijtjes en nu dus ook antraciet metalen schuifpuien met verticale eiken-look planken. Hekken beschermen die vakantieparken, en eigenlijk ieders bezit, tegen de vreemdeling maar zoals ik het bekijk houden de hekken vooral de recreanten binnen. 

Dan de campings. De meesten zijn niet bedoeld om op te kamperen met een tent. Het woord kamperen is flink genivelleerd: ook in een verwarmde camper op een parkeerplaats staan heet nu al kamperen. Dus wat ik ook Google er is er geen een die een wandelaar met een tent kan ontvangen. Of toch wel?

Ik word gebeld, het is een nummer dat ik eerder zelf draaide. Met Sjon! Ja hallo met Klaas, ik zag op uw website dat de camping open is van 15 maart. Maar is de camping voor een wandelaar misschien al open vanaf 12 maart? O, zegt Sjon, we zijn al de hele winter open. Hierna begint John aan een uitgebreide uitleg hoe ik zijn camping kan bereiken. Ik zeg, ik vind het wel, het staat op de kaart. Maar als ik aankom vanuit het dorpje Zanddijk, blijken al Sjon’s aanwijzingen noodzakelijk: tankstation langs, het zandpad in, langs het leegstaande huis op nummer 87 A, voorbij de schuur naar de coniferenhaag en dan over een heel stel in het gras gelegde grindtegels naar een rij caravans die er zo te zien al een tijdje staan. Ik zie een man met een ladder. Bent u de chef?, vraag ik. De man antwoordt in het Duits van niet.  Zijn vrouw komt de caravan uit en tezamen beginnen ze mij wegwijs te maken op het terrein. Ik krijg de keus uit twee locaties. Ik kies de donkerste. Want mijn tent is zo’n beetje doorzichtig. Later blijkt dat op de tegenoverliggende caravans allerlei lichtjes aangaan en knipperen in allerlei kleuren. In het piepklein toiletgebouwtje is er precies 20 cm tussen douchegordijn en de deur om al mijn kleren op te hangen. In dat zijn er nogal wat, want het is koud. 

Later, als ik gegeten heb, duikt Sjon op. Hij vertelt het hele levensverhaal van de camping en hoe alles zo gekomen is. Ik vertel hem van de vorige camping waar ik op plaats 7015 mocht staan en waar ik € 24,50 betaalde. Sjon moet lachen en rekent een tientje.

Beeld bij dit blog lukt nog even niet, wegens gedoe met de WordPress app. Ik schrijf dit in de browser, het toetsenbord bedekt wat ik typ. Mijn God, had niets moeten beloven over schrijven.

nou vooruit. Toch nog een foto van dag1

Bollenstreek, tweede dag.

Maasland

Met de pont over de Nieuwe Waterweg naar Rozenburg
De Maasvlakte vanaf Voornes Duin
De Haringvliet sluizen
Wildkamperen op één uitzichtpunt
Ik zeg niks
Liefde is …
Duinvallei achter piepjong duin, Schouwen.
Het begin van de Oosterschelde kering.
Veere
met de boot van Vlissingen naar Breskens
Etappe 1, van huis naar Vlissingen, is klaar.

Grote plannen worden waar

Zodra het broeit weet ik dat het gaat gebeuren: een wandeling, maatje XL. De bestemming was gauw gevonden: Engeland. Een eindbestemming volgde vlak daarna: Ullapool, een stadje waar ik al 35 jaar kom. Zo is ook Schotland in de wandeling ruim vertegenwoordigd.

Maar vooral zal de wandeling heel Brits zijn: veel kastelen, ‘halls’, universiteiten, kalkriviertjes, venige heuvels, 18e-eeuwse kanalen, buitenwijken en veel, veel countryside. Afgetopt met een flinke portie Highlands.

Zo vlak voor vertrek (ik vertrek vanmiddag) past bescheidenheid, maar ik hoop dat het een mooie wordt, met voldoende verhalen en beelden om er een heus boek van te kneden. Wie weet!

Ik zal hier hopelijk 1x in de week posten om jullie te vertellen over wat ik gezien heb. Want dat is wandelen vooral voor mij: veel kijken, alleen maar kijken. Kijken jullie mee?

op weg naar Ullapool, 1990
Even buiten Inverness, liftend onderweg naar Ullapool, 35 jaar geleden. De kruk is nep, om lifters te bedotten.
kaart van het verenigd koninkrijk met wandelroute van Santpoort-Zuid naar Ullapool
De route, ongeveer. Je ziet dat ik eerst naar Calais loop, van huis af. Puristisch gedoe! Het stuk rond Manchester is alweer heel anders…

Wolf op straat

Ik liep door Drenthe in een weekend dat ik ook een gedicht had willen schrijven. Het gedicht kwam niet af, en dat lag natuurlijk aan Drenthe. Het was er mooi, en op gezette tijden lelijk of kunstmatig. Het mooiste moment was ’s ochtends bij zonsopkomst op straat in het dorp Peize. Ik zou een wolf tegen kunnen hebben komen daar.

———
Kijk mij maar na, 
deurbelcamera.
Wat zou ik hier blijven, 
tussen de dromende lijven
als zelfs de mooiste spullen
op jullie uitgekeken zijn.

———

Mijn kijkhonger lust alles,
ook gevelvlinders.

———-

Wandelen trekt me uit het moeras
van al wat in de aanbieding was

———-

(Het eerste fragment verwijst naar Im Dorfe van Schubert, dat blijft een mooi lied)

De rest van de reis lees je uit de bijschriften.

Emmen naar Norg, via Borger, Rolde, Zuidlaarderveen en Paterswolde. 120 kilometer langs Drenthepad, Pieterpad, Hondsrugpad, Groot-Frieslandpad en lokale paadjes.

Moeilijk doen tot je sterretjes ziet

In grijs, nat en winderig novemberweer in het bos gaan slapen? In een bivakzak? Een domme actie, op het eerste gezicht.

Ik ga even terug naar 23 november, zes uur ’s avonds. Ik stap uit de sprinter op Driebergen-Zeist. Ik ben de weg nog niet overgestoken of het begint al. Langs het fietspad is het meteen zo donker dat ik een rood knipperlampje (het achterlicht van mijn fiets) aan mijn rugzak moet hangen. Dan volgt een uur over zandwegen door donker bos. Ik strijk neer op een bult net buiten de afrastering van het natuurgebied. Ik leg mijn strook Karwei-afdekfolie op drie plekken, om de slaapwaardigheid van de nattige bladeren te testen. Je wilt weten of het vlak is, voor je verder gaat met uitpakken.

Het regent. Als het regent kun je een bivakzak niet openleggen om erin te kruipen zonder dat de binnenkant nat wordt van de regen en van je natte regenkleren. Daarom eerst de slaapspullen uit de rugzak in de bivakzak. Dan het matrasje opblazen. Het strekt zich in de zak, alsof iemand z’n knieën optrekt en weer neerlegt. Telefoon, e-reader, toilettasje en hoofdlampje mik ik in de hoek van het hoofdeinde. Daarna trek ik schoenen, gamaschen en regenbroek uit. Zittend draai ik mijn benen in de bivakzak en dan ook meteen in de lakenzak. De regenjas blijft buiten, onder het hoofdeinde, net als de rugzak en m’n schoenen. Dan kan ik gaan liggen en kan de zak dicht.

Zoals je thuis op je zij ligt met je dekbed om je heen, zó dat je nog precies je boek kunt lezen, zo omvat de bivakzak mij, met een luchtgaatje open. Eigenlijk moet al mijn adem naar buiten door dat gaatje, want anders blijft er damp achter in de zak. Volgens de fabrikant kan dat ontsnappen door het geavanceerde materiaal van de bovenkant, maar als dat doorweekt is werkt dat niet. Dan condenseert het en wordt het dons langzaam nat. 
Door het luchtgaatje zie ik nat blad en natte bomen tegen een hemel die geelgrijs verlicht is door de A12 verderop. Regendruppels trommelen direct op mijn lijf, alsof er hommels tegen me aan vliegen. Ik ruik hoe alles in humus verandert. 

De bosgrond is toch iets schuin. Het grondzeil en de bodem van de bivakzak zijn glad, dus met elke beweging schuif ik langzaam van mijn plek. Zo raken mijn schoenen en rugzak onbedekt. Ze regenen nat, tenzij ik weer in actie kom om ze opnieuw onder me te steken. Ik wacht even tot ik inzie dat het niet anders kan en ga dan aan de slag. Na nog een rondje ‘gekloot met dure materialen’ warm ik weer op.

De nacht duurt zeker 14 uur. Dan is ‘plassen voor het slapen gaan’ niet toereikend. Rond een uur of twee wurm ik me, binnenin de bivakzak, in m’n jasje en rits de zak open. Druppels van de boom vallen in de slaapzak. Ik reik naar mijn schoenen en ga er met blote voeten in. Ik zet een stap buiten het bed en plas. Daarna draai ik het hele instap-protocol weer af. 

Dit slapen in een koud bos lijkt wel koosjer koken, of een kabinet formeren. Veel moves, grote raadsels voor de kijker. Zo’n ritueel, leidt dat nog ergens toe?


Het hagelt. Later worden het van die witte balletjes, zacht ruisend op mijn slaapplek. Na de bui zie ik de maan, links van me, door een web van zwarte stammen. Voor me loopt het terrein op tot een borstwering van donkere sparren, die de nachthemel afzetten met een kartelig silhouet. Daarboven staat Cassiopeia fonkelend in de herfstkou. Maar ik zie ook vóór de bomen sterren. Die flonkeren precies zoals de sterren in de hemel. Die sterren zullen wel gewoon tussen de takken door schijnen. Maar nee, ook als ik mijn hoofd beweeg, blijven de sterren stralen, vóór de bomen. Ze zijn perfect rond. En zo fel, groot en klein. 

Ik heb in geen tijden zoiets moois gezien. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. De bomen, de nieuwe sterren, het glinsterende wit op de bosbodem en ikzelf, het zit allemaal in één doodstille bol waarvan ik niet kan vaststellen of die binnen of buiten mij is. Ik denk binnen.


Veel later dringt het fysieke zich weer op. De hagel en sneeuwresten op de bivakzak drukten toen ik sliep het dons samen. Ik hou de klamheid niet meer op afstand. Het is 04:08, tijd om op te staan. 
Inmiddels is de maan onder. De sterren aan de hemel, die zijn er nog. De sterren-voor-de-bomen zijn verdwenen. Aan alle twijgen hangen nog steeds druppels, maar nu zonder dat er in elk een hypnotiserend maanschijfje zwemt. 

Zodra de volgende bui is overgewaaid kleed ik me helemaal aan. M’n beker staat tussen de boomwortels. Hij zit vol cold-soaked havermout, melkpoeder en rozijnen. Ik vis de aansteker uit het zakje op de mouw van m’n jack, waar-ie echt altijd zit. (De piëzo-elektrische aansteker van de brander zelf doet het nooit als het vochtig is, maar geen reviewer die dat vermeldt). Ik zet mijn hoofdlampje op rood licht, steek het gasje aan, zet de pan erop en kieper, wanneer het water kookt, de havermout erin. De beker is leeg en dus kan ik nu de thermosfles met thee uitschenken. Heerlijk. De havermout is ook al zo lekker. Ik lepel het snel naar binnen. Zo na half vijf trek ik het nodige uit en kruip er weer in. Ik lees nog een paar bladzijden. Over een Denied Area Access Spy die in de Iraanse woestijn langzaam uitdroogt, ondanks zijn voorbereiding en ervaring. Hierna draait mijn interne kacheltje weer en val ik tevreden in slaap. 

Hard gewerkt, in ruil voor betovering. Goeie deal.

De bivakzak in kwestie. Een ‘e-vent soul’ van Mountain Laurel Designs. 340 gram, met silnylon bodem, e-vent bovenkant en, jawel, een muggengaasje. De rugzak gaat richting de 4 kilo als je deze zak combineert met een zomerslaapzak en een half matje. Maar in winterse omstandigheden nogal een gedoe dus…
De route was eerst de gebruikelijke 100km van Driebergen-Zeist naar Garderen, over een keur aan LAW’s en streekpaden. Na twee nachten in de bivakzak heb ik de route op het Wageningse Binnenveld afgekapt en het restant verlegd langs de Rijn naar het Renkumse Beekdal, met Wolfheze als eindpunt. Ongeveer 70km. De overgang van de stuwwal naar de Rijn, bij Wageningen, is schitterend.

MLD Hell rugzak, review

Mijn favoriete wandelrugzak is de Burn, van Mountain Laurel Designs* (MLD). Die is 38 liter, en mijn kamperen-boven-nul-uitrusting past er in. Maar in de zomer, in Nederland of Frankrijk, als er geen warme slaapzak, geen warme kleren en vaak niet eens regenspullen mee zijn, is ie te slobberig. Een mooi voorwendsel voor een nieuwe, toch? 

Zoek je een rugzak van rond de 30 liter, dan kom je uit bij rugzakken die bedoeld zijn voor klimmers, met veel toestanden eraan, of dagrugzakken die dan weer net te klein zijn. Ron Bell, de chef van MLD zag dat ook, en heeft een rugzakje gemaakt van 27 liter, waar ‘niks’ aan zit.

Kenmerken
De Hell is een zak zonder ritsen of vakken. Aan de buitenkant zit 1 groot elastisch vak, in het midden vastgezet en zo in tweeën gedeeld. Ron levert een paar meter elastisch koord, waarmee je op dat buitenvak nog een grid kunt maken. De heupband is heel eenvoudig, simpeler en wat steviger uitgevoerd dan aan de Burn. De schouderbanden zijn ook eenvoudig, met ongeveer een centimeter vulling. Er is geen frame en er is niks verstelbaar, de schouderbanden en heupband zitten gewoon vastgenaaid aan de zak. Klinkt oncomfortabel? Bedenk dan: je neemt weinig mee. Komt goed. De schouderbanden en heupband zijn wel verstelbaar, natuurlijk.
Je kunt een deksel met rits erbij kopen, maar die heb ik al in huis (aan mijn Burn). Wel wil ik nog proberen hoe het is om spulletjes en/of een drinkfles op borsthoogte te dragen. Voor $18 koop je een fleshouder of een verticaal tasje erbij.

Inpakken en wegwezen: wat past waar?
Bij de eerste test, in de zomer hier in de duinen, besluit ik al direct dat spullen op borsthoogte niks voor mij is. Het ruist en kraakt en zit in m’n blikveld. Bovendien pauzeer ik liever dan al lopend te snacken of te drinken. De schouderband-tasjes blijven dus even thuis. 

De Hell is klein. De bodem/doorsnede is 22,5cm x 13 cm, kleiner dan een half A4 (en kleiner dan de fabrikant opgeeft!). De hoogte, met de sluiting dicht, is ongeveer 50 cm. Het binnenvak meet daarmee dik 14 liter. Wát?! Hoe dan?!
Toch past mijn slaapzak, matrasje, kleding+pan, tent/haringen, etuitjes met dingetjes, e-book en bovenop evt een jas er wel in. 
Het buitenvak, daar past mijn 1 liter petfles en 0,6 liter thermos goed in. Regenspul, gamaschen, grondzeil etcetera verdwijnen ook in het buitenvak. Mijn 2 liter oprolfles kan er gevuld ook nog bij. De stof van het buitenvak comprimeert zo, dat fruit wel heel blijft, maar een tomaat, dat hangt erom. Het is precies los genoeg om er makkelijk iets uit te halen.

Maten en wat er zo’n beetje inpast.

Met het meegeleverde elastische koord heb ik een webbing op de buitenkant gespannen, daar klemt een trui, jas of regenjas goed onder, of een tasje eten als je net naar de winkel bent geweest. Een natte tent past daar ook prima.
Het volume per gram eigen gewicht is belachelijk: de rugzak weegt iets meer dan 10 gram per liter draagvolume. Alleen boterhamzakjes doen het beter.

Pasvorm
Geen pasvorm, want de rugzak is frameloos. Je pakt ‘m in, en de inhoud voegt zich naar je rug. De rugzak zit nog lekkerder dan de Burn, want zo klein, je kunt er zo weinig in stoppen dat ie nooit veel weegt. 6-7kg is het meestal. Stop je ‘m buiten en binnen helemaal vol (bijvoorbeeld met 2 liter water, einde dag) zou misschien rond de 10 kilo kunnen komen. In Nederland, in de zomer, is mijn uitrusting rond de 5kg (zonder water, eten en brandstof)

Lopen
Ja, wat denk je. Fluitend natuurlijk. Feest. 
Niet lopen: de rugzak is zo klein en zo opvouwbaar dat ie makkelijk meekan als tweede rugzak, of in de koffer.

Nadelen
Deze rugzak heeft geen frame en hangt dus niet vrij van je onderrug. Dat maakt ‘m minder geschikt voor hogere temperaturen.
Het buitenvak is hoger en minder doorzichtig dan dat van de Burn, je moet op de tast dingen eruit vissen. Kleine spulletjes blijven niet bovenin zitten maar zakken naar onderen.
De sluiting van de zak is een rolsluiting met een paar drukknoopjes. Eigenlijk rol ik m alleen maar. Als de rugzak heel vol is, kan de sluiting kieren. De stof is UHMWPE (Ultra High Moleculair Weight PolyEthylene), 2x zo sterk als Dyneema. Met een PU-coating, maar ik ga er zelf nooit vanuit dat een rugzak waterdicht is.
Het idee dat alles binnen in 1 vak zit, en nattigheid en flessen aan de buitenkant, is een goed ontwerp. Maar die lader, snoertje, geld, een reepje, daarvoor wil ik misschien toch het deksel met ritsje erop zetten.

Kwaliteit
Mag ik best zeggen: Amerikaanse ateliers leveren echt kwaliteit. Alles is degelijk, goed genaaid, je kunt je niet voorstellen dat er iets stuk gaat. Mijn Burn is nu 8 jaar oud, en alleen het labeltje met het logo erop is versleten. Prijs: $ 155. De verzendkosten zijn $50, reken dus op € 200.

Conclusie
Deze rugzak is zo simpel, da’s altijd raak. Wil je ‘m naar eigen voorkeur of gewoonte uitbreiden, dan kan dat allemaal. Er past niet veel in en dat vind ik heel fijn, het geeft een geweldig gevoel van vrijheid. Gewoon, geen geseik. Heel onopvallend, maar erg stylish. Extreem goede bouwkwaliteit.
Als je uitrusting iets minder uitgekookt is, of je wilt meer dan 3 dagen eten mee, dan is-ie te klein. Kijk bij Gearlab voor een goeie test van 35-50 liter rugzakken. Allemaal veel zwaarder en duurder, want ‘features’. Je bent gewaarschuwd. Of koop een Burn van MLD, you’ll be amazed.

*de Burn is licht gewijzigd tegenwoordig

Laat maar waaien in de Achterhoek

Wat een chagrijnig stukje, dacht ik, toen ik de eerste versie teruglas. Zo’n poging om alles te beschrijven, en wat er niet goed was dan nog extra uitgebreid.

Okee, ik schrijf alleen op wat er goed was, eind september in de Achterhoek.

1) De metamorfose. Zoals superman uit een telefooncel stapt, zo kom ik als wandelaar uit de vergaderruimte van Sovon Vogelonderzoek in Nijmegen, waar ik die dag een training gaf. Ik ben nog net herkenbaar als trainer vanwege m’n koffer met laptop, papier en stiften. Die gaat in Arnhem in een kluisje, en dan ben ik wandelaar.

2) Na 8 jaar is er weer eens een nieuwe rugzak. “Hell” is de naam, als een middelvinger naar de ingewikkelde buitensport. Marketing natuurlijk, voor de geprivilegieerde vijftiger die zogenaamd zonder spullen kan. In het zakje van 27 liter (260 gram) zit een nieuwe bivakzak, maar voor de zekerheid ook nog een buitentent. Om 8 uur sta ik vlakbij Winterswijk op een donkere camping. (Over dat rugzakje schrijf ik nog een stukkie)

3) Dan het wandelen, wanneer werd dat mooi? Ik denk gewoon de woensdagochtend, met een stel paarden in het bedauwde gras. Een overstekend reekalf. Daarna een hele tijd niets. Goeie zandpaden wel, maar vooral veel laser-strakke percelen snijmais, voederbiet en raaigras. Mooi weer, korte broek. In Meddo een lunch en daarna neergestreken in een rommelrand van het Zwillbrocker Venn. 

4) Slapen in het bos. Als ik lig, neigen de stammen over mij heen en als ik mijn ogen opsla kijk ik tussen de boomkronen door naar de avondhemel. Even denk ik: autolampen, maar het is de opkomende maan. Niets zo compact als een bivakzak. Losse zooi kan in het hoofdeinde, keukengerei blijft buiten en de rugzak zelf verhoogt mijn hoofdkussen nog wat.

5) In Eibergen maakt bakker Schröder me gelukkig: hij levert spelt, desem, rogge en gekookte gerst in de vorm van een baksteen, waar ik mooi de boerenkaas van De Zuivelhoeve op kwijt kan. Ergens op een steigertje met de schoenen uit.

6) Zwemmen. Een duik in de Hambroekplas, waarvan ik een piepklein strandje zie, tussen de bosjes bij een boerderij. Er staat een kampeerbus met een zwemster die mij aanraadt erin te gaan. Bivakzak = geen camping = geen douche, dus zwemmen. 

(Intermezzo met mindere dingen:) Borculo is Friesland Campina. In de schaduw van de fabriek is een Albert Heijn waar iedereen zo’n beetje omheen schuifelt met winkelwagentjes en Qashqai’s en elektrische fietsen. Het centrumpje is beeldschoon en Landgoed Beekvliet is ook mooi. Een bivakplek langs de Slinge gaat niet, en ook de plekjes langs de Berkel zijn me iets te zichtbaar. Niet ongebruikelijk loop ik verhit heen en weer. Ik eindig tussen een maisakker en hakhout nabij het Hooge Erf. De nacht is warmig.

6) Vrijdag langs het Stelkampsveld (boeiend) naar De Kale Berg boven Barchem, waar een prachtig houten lezingenzaaltje is gebouwd door de Woodbroke Quakers. Zo in de afdaling bereik ik mijn ideale wandeltemperatuur: licht overmoedig, spottend, lamaarwaaien. En prompt begint de achterhoek op de Achterhoek te lijken. In Lochem staan allemaal bezienswaardige villa’s en de koffie van Semmelink aan de markt is heel goed. De taart ook. Ik koop een regenponcho van € 1,50 bij de Trekpleister omdat zoiets helemaal past bij mijn bui en hopelijk ook bij die ene bui die vrijdagmiddag gaat vallen (nee, geen regenkleding mee). Over een heel nat paadje tussen de Berkel en de akkers in richting westen. Met muziek op. 

7) Landgoed De Velhorst. Weliswaar overal bordjes met duurzaam en ecologisch erop – dat moet je in deze streek kennelijk heel nadrukkelijk uitdragen – maar de akkers en de lanen ogen fantastisch. Door, langs het water totaan Restaurant de Hoofdige Boer in Almen, waar ik met Lein in Coronatijd ook was. Scherpe lui, met eigen wandelroute en natuurlijk een lunch met een bokbiertje. Na een bezoekje aan de Spar begint het te plenzen en de Trekpleister poncho gaat aan. Die is doorzichtig, dat heeft Gore-Tex niet!
Langs het Twentekanaal, over de schutsluizen naar camping de Waldhoorn. De douche moest even wachten, eerst de hele inschrijvingsprocedure. ‘Heeft u niet gereserveerd? Dat is wel aan te raden hoor’ en met een nummertje aan de tent. Maar ook een biertje geregeld.

8) Dan het hoogste hoogtepunt dat ik al van verre zag aankomen: ’s ochtends om half zes op, om zes-vijftien langs het kanaal. De schutsluizen zijn fel verlicht maar de rafelrand van Zutphen is donker en stil. NIETS beter dan in de vroegste ochtend lopen. In de jaren-dertig-wijk knippen de eerste lichtjes aan, zaterdagochtendvoetballertjes denk ik. In het oude centrum glanst de ochtendschemering op de grachtjes. 

Om half acht de trein. Hup, koffertje uit de kluis in Arnhem en op naar Den Dolder, een bijeenkomst met mede-trainers van het NIOW. Maar die wandelaar in m’n hoofd, die blijft. 

Winterwijk- Zutphen, ca 117 km. Je kunt altijd bij mij de .gpx opvragen, of me gewoon een mailtje sturen als je iets wilt weten, wat dan ook.