Het Sinterklaassurprise-gevoel

De lichtgewicht kampeerder is een gespleten persoon. Hij wil geen spullen meer, maar als hij Ultralightoutdoorgear.com bezoekt lijkt hij wel Paris Hilton die een nieuw handtasje spot. Is iets lichter, mooier of beter dan wat hij al heeft: hebbun!
Maar zoals een oude spijkerbroek of een oud stel leren laarzen zo lekker rock’n’roll kunnen zijn, zo werken sommige oude spullen uit de kampeerkrat op je gemoed. Je kunt het niet over je hart verkrijgen om ze voorgoed op te bergen.

Chris Townsend, bebaard Brits lange-afstandswandelaar, beschrijft dit verschijnsel (lees het artikel hier). Hij testte voor The Great Outdoors Magazine duizenden stuks gear. Een handvol ervan werden hem zo lief dat hij ze jarenlang gebruikte. Vaak niet de fancy regenjacks of geavanceerde tentjes maar juist heel bescheiden spullen. Trouwe spullen.

Dus toen ik bij Bever met een MSR Pocket Rocket Deluxe in mijn handen stond, dacht ik even: ‘oeh’. Drukregelaar, piëzo-electrische ontsteking, piepklein opvouwbaar, én maar 85 gram. Maar toen dacht ik aan mijn ouwe trouwe spiritusbrander. Verdorie, had ik die niet pas een paar maanden geleden bezongen (lees het hier). 

En daar kwam de herwaardering al aan!

Wat een mooi dingetje eigenlijk. Wat duurzaam ook, gemaakt van gerecyclede aluminium drinkflessen. En no waste, geen wegwerp-gastankjes, nooit brandstof over. Niks geen marketing of unpackaging-experience: hij kwam ooit in een wit kartonnen doosje. De White Box Stove.

Fuck de Pocket Rocket. Ik ging ‘m houden, die White Box Stove.
Sterker, ik ging hem opwaarderen met een beter windscherm!
Hoera!

Veel mede-spiritus-fans gebruiken een Caldera Cone. Dat is een kegelvormig windscherm, dat aan de bovenkant nauw aansluit bij het omgerolde randje van je pannetje. Daarmee haal je een enorm rendement uit je brandstof. 
Wat een beetje hoort bij deze sub-sekte van backpackers is het zelf maken van dingen. Je kunt dan ook tientallen filmpjes vinden van doe-het-zelf-caldera’s. Lachen, dacht ik.

Vandaar deze primeur: mijn eerste blog met een stappenplan!

Stap 1: prototype.
Een beetje sinterklaassurprise begint met een schets, dan rekenwerk en dan een kartonnen prototype. De kegel heeft een bodemdiameter, een topdiameter (die van de pan), een zijde (s), en een hoogte (h). Brander en scherm moeten in de pan passen, dat beperkt de hoogte.

Stap 2: blik snijden
Dat gaat prima met een afbreekmesje, nadat de lijnen met potlood zijn ingekerfd.
Ik snij me natuurlijk aan het blik, maar heb wel een enorm knutselgevoel en zin in pepernoten!

Stap 3: testen
De brander, het gebruikelijke Evernew pannetje en een halve liter water.


Tesomstandigheden: 15 graden. Koud kraanwater en windkracht 2 (stevige tocht)
Test 1: zonder scherm. Kooktijd minstens 10 minuten. Hopeloos.
Test 2: met oude scherm (gewoon rond, slobberig, 9 cm hoog): kooktijd 7:30
Test 3: met nieuwe scherm. Kooktijd 7:00.

Dat is echt niet best. De oorzaak (gokje): er is te weinig zuurstof binnen het scherm. Dan zouden gaatjes langs de bovenrand moeten helpen, voor wat schoorsteen werking.

Test 4: nieuw scherm, gaatjes bovenin erbij. Kooktijd: 5:10. 

Dat is waanzinnig. Een energiebesparing van meer dan 30% ten opzichte van het oude schermpje. Duurzaahaam!
De eigenaren van een Jetboil gaan nu lachen, omdat hun gasgestookte monster minstens twee keer zo snel is. Maar, ehm, die minuutjes, wat ga je daar zo dringend mee doen, als je aan het wandelen bent?

Het zou nog wat sportiever zijn als ik het scherm had gemaakt van huzarensalade-wegwerpschalen, maar ik heb nieuw materiaal gebruikt, van knutselwebsite Aduis (die, heel ouderwets, een vuistdikke catalogus meesturen). Zo wordt het scherm toch nog bijna duur.

Veldtest
Tijdens een wandeling van Venlo naar Nijmegen testte ik het windscherm ‘in het echt’. Bleek dat het scherm, als het nauw aansluit, vaak mee omhoog komt als je de pan van het vuur haalt. Gelukkig heb ik geen haaksluiting gemaakt, maar is het scherm vastgemaakt met een paperclip. Iets ruimer afstellen dus… Verder geen klachten, werkt goed!

Muziektip van de week: Tamar Aphek
(Klaas, zoiets hoort niet thuis op een serieus wandelblog.
Ik doe het toch, wat nou ‘serieus wandelblog’.)

Koninklijk geboosterd op de Veluwe

‘Plek 13, dat is waar mijn ouders stonden vorig jaar’, zegt zij, zo’n vrouw die over de kinderen praat zodra ze de kans krijgt.
‘Als plek 6 meer zon heeft dan plek 13, dan heb ik liever die’, zegt hij, een man die met joligheid verhult dat dit zijn grootste beslissingen zijn.
‘Pinksteren plus twee weken, da’s een dinsdag, maar de plek is vrij totaan die zaterdag. Dat maar doen dan?’, zegt de vrouw achter de balie, als ze haar charme inzet om de boekingen te laten aansluiten. Ik ben in Vaassen, op Beste Charmecamping van 2020. Ik wacht dan al achttien minuten op mijn beurt. Lang genoeg om vervolgens de vraag te krijgen: ‘bent u met de caravan?’

Maar hee, ik kan dit hebben. Ik ben namelijk die dag gevaccineerd tegen charmecampings, door de nieuwe Koning van de Veluwe.


Op donderdag 28 oktober vul ik mijn rugzakje uit de kampeerkrat. De vermoeidheid van hard werken kun je er maar beter af wandelen. Volgens het weerbericht ziet het er slecht uit voor de geplande tocht van Delft, via Voorne en Goeree naar Tholen. Het wordt dus een ‘vrije wandeling Veluwe’, waar wind en regen allicht minder vat op mij gaan hebben dan bovenop een Zeeuwse dam.

De Veluwe verrast niet, die vrijdag: de Kia’s met zo’n rek vol elektrische fietsen, het zijn er teveel voor het piepkleine Nationaal Park. Maar als ik wat verder van de ingang weg ben blijkt dat ik de Veluwe onderschat heb. Het elixer van reliëf en paden, slingerend in en uit bos, zakkend naar open veld, stijgend uit stuifkuilen, vloeiend samenkomend of schuchter splitsend, verrast me wèl. Zien hoe de paden lopen, wat ze brengen, ik krijg er nooit genoeg van.

Zaterdag regent het de hele dag. Ik sta droog op, trek bij het eerste licht de regenspullen aan en krijg gratis koffie van het personeel van de Spar in Hoenderloo. Het bos is nat en donker, en ik zie overal everzwijnen in. In schuin afgezaagde stronken, in de wortels van omgewaaide sparretjes en in lage struikjes van bosbes of hulst. Het bos is ook leeg, dankzij de buienradar.
Dan daalt mijn pad op de allermooiste manier naar de bosrand en sta ik op stuifzand, onder de grijze hemel. Een spoor van weggeregende voetstappen loopt omhoog een bult op. Daarna daalt het en voegen van links en van rechts drie sporen in. Drie maal grote pootafdrukken van honden. Gezamenlijk gaan de hondensporen en mijn paadje door een barrière van struiken en dan heuvelop. Ik kijk – bovengekomen – in de doordrenkte verte en zie de toren van Radio Kootwijk. Ik kijk naar beneden en zie … een gigántische hondendrol. Vol met haar.

– Zap! –

De Kia’s, de slechte horeca, de drukke mountainbike trails en alle ANWB-parafernalia verdwijnen met een zuigende zzzapp in het niets, als in een vliegtuig-wc. De vaccinatie werkt onmiddellijk, je voelt ‘m door je lijf en over je huid trekken. Ik hou mijn adem in. Alles is anders. Ik zie geen ‘aantrekkelijk landschap met fietsroutes voor alle leeftijden’ meer, maar spied in coulissen van jeneverbes en berkjes en lang rossig gras. Links, rechts, voor me uit, steeds opnieuw. Word ik bekeken door een paar gele ogen? Het doet er niet toe, ik ben in een andere versie van de Veluwe. Die van de wolf.

Vanaf dat moment voel ik me als herboren. Een wonder. Alles is scherp in beeld, elke tak, elke zwam, elke stronk. En aan het einde van de dag onderga ik De Charmecamping met groot gemak. Lachend trek ik een doos over de led-verlichting naast de tent, grijnzend breng ik mijn ravioliverpakking naar de milieustraat, grinnikend zing ik mee met SkyRadio in de douche, proestend loop ik langs de duurzame camperwasplaats. Al dat potsierlijke decor waarmee we ons omringen, voortaan weet ik hoe eromheen moet kijken, weet ik wat er nodig is om de onttovering van de wereld in één klap terug te draaien: 

Eén flinke, harige drol.


De Drol. Een wolvendrol is bleek en harig als er weinig vlees meer aan het prooidier zit… (Of dit echt een wolvendrol is kan ik niet zeker weten, maar het effect is er niet minder om)
Finse wolvendrol, iets minder verregend dan de Veluwse.
Hondensporen die vanaf het stuifzand door een opening in de struiken het pad opgaan, zijn gezet na het begin van de regen, zónder voetsporen van een begeleidend baasje. Daar was ik even over aan het puzzelen
Mooi pad in landgoed Lichtenbeek bij Oosterbeek (ik volgde deels de route van het Veluwe Zwerfpad)
Het Braamsveldje, NP Hoge Veluwe, onderweg naar het Deelense Veld
Op het Deelense Veld, het pad daalt naar de beek die uit ‘De IJzeren Man’ vloeit.
Aanrader: de Natuurcamping bij ingang Hoenderloo. De thee is door Frederiek in haar schooltuin geplukte citroenverbena, geweldig lekker.
Groepje everzwijnen / boomstronkjes
Hoe dit pad daalt vanuit het donkere bos naar de lichte bosrand, verrukkelijk.
Hoog Buurloose Heide
Bilderberg Hotel de Keizerskroon. De naam lijkt heel wat, maar het gebouw is een soort brutalistisch rijtjeshuis uit 1980.
De voorbereiding voor een wandeling bestaat bij mij bijna alleen uit het zoeken naar geschikte horeca. Want die is matig, buiten de randstad (jee, wat zeg ik nu!). Deze tent was okee, vooral omdat de eigenaren ook een wijnhandel hadden aan de overkant. Kleddernat binnengekomen, maar bij vertrek was de regen een stuk minder. Zo hoort het.
Op het Maarten van Rossumpad, van Apeldoorn naar Vaassen, volg je lange tijd een lege strook land, vrijgehouden om er de N50 op aan te leggen. Koningin Wilhelmina vond de weg te dicht langs haar landgoed lopen en keurde het af. Zelfs zandlichamen van viaducten liggen er nog.
Pad en doorgang uit de tuinen van het Kasteel Vaassen, na bitterballen en bier in het koetshuis.
Charmecamping in Vaassen.
Het Wisselse Veen
Tongerense Heide
Tent drogen en luieren, zolang de zon nog schijnt
dreigend weer op de Elspeetsche Heide, na een matige omelet in Vierhouten, wel met goed lokaal bier.
Kleddernat bos zondagavond, deze foto is met hoofdlamp licht…
… maar meestal heb ik rood licht aan, voor de dieren en tegen ontdekking, lekker spooky.
Leuvenumse bossen, heel mooi en kleddernat met de beken buiten hun oevers.
‘Zonder titel”
Laatste stukje onderweg naar Harderwijk.
De hele route van vrijdagmiddag twaalf uur tot maandagochtend half tien. Een mix van Veluwe Zwerfpad, Maarten van Rossumpad en het nodige doe-het-zelf werk. Leuke route, beter dan ik verwachtte.

Hogerop kamperen / camping on top

De surrogaat-TGO Challenge 2021 / Faux TGO Challenge 2021

English text below

De COVID-regels hielpen mijn TGO Challenge om zeep. Eind Augustus waren de regels milder, en glipte ik door alle controles naar Schotland. Zoveel controles, nul vakantiegevoel. Dat begon pas in de haven van Oban, waar de ferry naar het eiland Mull lag te wachten in de zeemist.

Je vindt het volledige wandelverhaal met route en foto’s op Walkhighlands.

Als ik een korte samenvatting moet geven: dit was het jaar van het hoog kamperen. In 2020 was de wind veel te hard om zoiets te wagen, dit jaar was het weer zo mild dat je eigenlijk overal wel kon staan. Als je hoog kampeert, draai je de dagen om: je begint met een afdaling en eindigt met een klim. Heerlijk. Daarnaast hield ik de regels van de Challenge in gedachten: de route moet continu zijn. In plaats van op bevoorradingsdagen een sprongetje te maken, probeerde ik echt om een doorgaande route vast te houden. Eén uitstapje: het eiland Ulva. Schitterend.
Schotland is mooi in Augustus. De heide in bloei, de varens hoog en overal ijskoud zwemwater als je het te heet krijgt. Het zwermt van de teken, en ook de midges zijn er nog, maar daar wen je wel aan.

De 2022 TGO Challenge is aan het rijpen. Het merendeel van de route is klaar, alleen 4 dagen in het midden zijn nog 5 km te lang of 500m te hoog. Later meer!

Faux TGO Challenge 2021

When the postponed TGO Challenge took place in June, COVID rules kept me from attending. I deferred my place to 2022. My plane tickets were also deferred, to the end of August. My walk started on the Isle of Mull, crossed to Morvern and across the Mamores to the Nevis range.
With the TGO Challenge in mind, I took more effort to keep my route continuous. And I decided to try and camp as high as possible. It turned out to be easy, because the weather was benign. Quite warm, and mostly still. So from now on, August equals high camps. And ticks. And swimming. All camp spots are listed below. If you want to read the full report, with maps and descriptions, please go to Walkhighlands.

Me, I’m working on my revised route for TGOC22. Seven days are copied from my 2021 route plan, four days are new and quite final, and four days in the middle are not ripe yet, the walks all are either 5km too long, or 500m too high 😉

Mooi plekje tussen vulkanisch gedonder bij Rubha na Cotha aan de zuidkust van Mull. Erg on-bewandeld, een kayak is veel handiger.
In het zicht van Ben More op Mull. Heerlijk plekje aan zwemwater. Te organisch om te drinken, maar ik had dit jaar een filter mee. Deze foto is van 5:45 in de ochtend, een prima tijd om zo’n top te beklimmen.
Mull is leeg van binnen, op een paar verstilde huisjes na. Hier bij Gortenbuie, waar ik aan de rivier stond. Gelukkig staken de koeien de bijna lege rivier niet over.
Ulva, een weelderig eilandje naar Schotse begrippen. De bloeiende heide staat op oude lagen lava, het eiland is heel terrassig. Vroeger woonden er 600 mensen, nu een handvol, dus je vindt overal ruïnes. De gemeenschap heeft het eilandje gekocht, iedereen is hard aan t werk.
De tent, iets hogerop, want aan de kust was geen zoet water. De midges werden weggeblazen door een briesje. Ik herinner me vooral het gouden licht op alle eilanden en de extreem goeie kaas die ik in Salen had gekocht (Tobermory mature cheddar).
In Tobermory zocht ik een kamer om alles te wassen, maar ik vond er maar 1 (na 15 B&B’s en 4 hotels te hebben afgelopen of gebeld), en ook nog voor 140 pond. Maar kennelijk is mijn humeur door de fish and chips in de haven omgeslagen naar heel mild.
De camping in Tobermory is van het relaxte type: ‘Heb je een tientje cash? Doe dat maar in die rode brievenbus daar’. Kleren gewassen en weer aangetrokken.
Vanaf Mull de boot genomen naar Morvern, een streek zonder hoge bergen en dus zonder wandelaars. Hier staat de tent 5 minuten lopen van de top van Beinn Mheadhoin (732m, geclassificeerd als een ‘Graham’). Geweldig om bij het wakkerworden al ergens bovenop te zijn.
Aan het einde van die dag weer omhoog, naar de col tussen Creach Bheinn en Fuar Bheinn, twee Corbetts. Slecht plekje met heel weinig water. Filteren uit poeltjes, yummie. Voor het eten de ene top, en de volgende ochtend de andere top beklommen.
Slechter weer op komst. Foto tijdens de klim, nog voor het avondeten. De dubbele heuvel aan de horizon is Garbh Bheinn, de eerste heuvel die ik ooit beklom in Schotland. Het is een moeilijke heuvel, de navigatie er weer af is erg lastig. Ik deed ‘m in grimmig weer op 1 juni 1994. Ik kwam er wel af, maar viel om. Gelukkig bracht een politieauto me naar de dokter, waar ik in folie werd verpakt. Nadien werd ik naar een B&B gebracht waar ik een gat in de dag sliep. Kijk, zo leer je tenminste wat ontzag voor die heuvels. Op 3 juni 1994 was ik weer op pad, en heb ik ergens in een bothy veel geleerd van The London Cabby, een zwarte wandelaar (dan zie je hoe wit wandelen is). Hij had 7 jaar ervaring, en ging die dag alleen de bothy uit om eten te halen en een krantje. Ik heb dus tegenwoordig een e-reader mee, om slecht weer uit te kunnen zitten en niet persé naar buiten te moeten en zullen. Inmiddels heb ik natuurlijk meer dan een kwart eeuw ervaring met Brits weer en Schotse heuvels, en dus … ben ik nog steeds op mn hoede 😉
Na een stop in Fort William (guesthouse, boodschappen) rij ik terug naar mn route. Die gaat de Mamores op, een lange rug met een tiental toppen. Na de eerste twee toppen kampeer ik bijna bovenop, op een plekje dat ik vantevoren heb gemarkeerd op de kaart (er zijn natuurlijk niet veel vlakke plekjes op een bergrug, als je tenminste niet helemaal bovenop wilt staan). Zoals je ziet een erg ongezellig plekje, waar ik wel erg lekker eten had. De tent stond niet helemaal goed, waardoor de wind tegen de voorkant blies. Ik sliep toch goed en was de volgende ochtend al snel weer ergens bovenop.
Na een lage dag op de Mamores zonder zicht, klaarde het weer op. De voorspellingen waren zo goed dat mijn route draaide richting de hoogste bergen van Schotland: Ben Nevis en z’n buren. De kampeerplek hier is fijn aan een stroompje.
Zicht vanaf Carn Mor Dearg, die met een smalle arrête is verbonden met Ben Nevis. ‘The Ben’ is een bult vanuit Fort William gezien, maar een bruut van deze kant. Allemaal graniet. Het weer was hier zo goed dat je over de smalste richel, over de grootste rotsblokken zo naar de top tippelt. De skills die ik heb geleerd van het in blote voeten over Franse golfbrekers lopen, ben ik nooit kwijtgeraakt. Vergeef me de ernstige romantisering.
Eindelijk. Na 300 andere heuvels te hebben beklommen kom ik toe aan de hoogste, Ben Nevis. 1345m slechts, maar 260 dagen per jaar meer dan windkracht 9. Kijk maar in het verslag van vorig jaar hoe het er aan toe kan gaan. Bovenop Ben Nevis waren nog 150 mensen, schat ik. Een Chinese Maleisier neemt hier mijn foto, nadat ik goed gegeten heb. Aan mijn voeten ligt mijn nieuwe Filson hoed, een onmisbaar attribuut als het warm en zonnig is.
Uit zuinigheid en omdat alles vol zit, sta ik op de camping in Glen Nevis. Prima plek, restaurant om de hoek. Dit is om 6u in de ochtend, opstaan om de trein naar Glasgow te halen.

Not the TGO Challenge

No TGO Challenge for me this year. The Netherlands are on the UK Amber List, so any walk in Scotland would need a ten day quarantine. The organisation have offered me a place on the 2022 edition, which I hope I can accept.
I wish all Challengers a great trip. That won’t be a problem, I know. On the other hand, I read challenger’s stories about blisters, too long days, and boredom, disappointment and mood swings. A long distance walk resembles life. Duh.

September tactics
Hopefully, I will walk my Challenge route, or most of it, early September, if Covid restrictions are lifted. My walking tactics (wouldn’t call them ’tips’, but they might inspire you):

1 Home
Wild camping will feel like a bigger reward if you go out to a summit during the day, even in inclement weather. Or climb a summit from camp in the morning or as an evening walk. Any low summit with a view or a rocky spine will do. Returning to a tent feels good!

2 Wet
When rainy, follow a high route, it makes for a more interesting day than trudging through the glens. Swim or bathe in a stream or loch whenever you can, it feels very outdoorsy. 

3 Control
For navigation, use streams, ridges and glens instead of looking at your phone/map all the time. Avoid looking at your watch or checking your phone. This can wait. Forget about daily targets and walk less or more as you please. Let your body be the judge instead of your schedule. Get rid of the inner voice that says you’re slow or lazy, it’s bloody nonsense.

4 Food
Quit eating sugary food, it gives your mood all those highs and lows. Don’t bring ‘spare’ food, you’ll only take it to the next shop. Don’t bring water, any more than a few mouthfuls, it is heavier than any piece of gear. Just drink from the streams (bring a filter if the land dries up and you’re forced to drink from still water)

5 Blogs and photos
Write about the very particular and peculiar. Make it personal, talk to the reader, talk about people. Don’t write about each and every hour or mile. Never exaggerate danger or bad weather. Shut up about gear, unless it fails you.
All photo’s have already been taken, so take as much as you like, but please select only a handful for a blog or album. Try bad light, close-up, odd angles, bad weather, parties. If photographing views or hills, please think about a foreground, and avoid all mid-day pictures, they’re dull. Selfies only if you’re knackered or exhilarated.

Come 27 August, find me on Instagram (@klaasloopt) to follow my trip, or look for Klaasloopt on Walkhighlands where I will post my trip report.

Preparing venison (not by me) found (not by me) somewhere near A’Chuil bothy, Glen Dessary, 1998
Nightly shot with crappy camera, near Auch, 2011
Strange building near Bealach nan Cumhann, near Loch Etive, 2012

Een Fries huilt niet.

15 – 19 april 2021

Hij had zes, nee acht gouden ringen in elk oor. Al zijn tanden waren met goud bedekt. “Ben je op vakantie hier?” vroeg hij – een variant van de basisvraag ‘wat brengt je hier?’ – op de zonnigst mogelijke toon. “Ik ben aan de wandel” zei ik, en hij antwoordde “ik zit in de ijzerhandel, ik haal een paal op bij nummer 7”. Veel meer liet hij niet los, de vrolijke toon was bedoeld om mijn verhaal los te krijgen, niet het zijne. Dát werd verteld door de vier getatoeëerde tranen op zijn linkerwang.
Ik zat op het bankje midden in Oldeberkoop, met de rug naar de kerk en het gezicht naar de kruidenier en de bakker. Het voelde als lunchtijd, maar het was nog geen tien uur. Dat kwam omdat ik al rond half zes door een rietzanger was gewekt om niets te missen van de zonsopkomst in het rietland langs de Linde. En om daar weg te zijn voordat de graafmachines van de grondjongens er ronkend een nieuwe meander zouden gaan graven. Ik was zo vroeg langsgelopen dat de eerste koffie in de schaftkeet nog niet eens was ingeschonken. Ik had gezwaaid naar de opzichter die net uit zijn Opel stapte.  

Na Oldeberkoop liep ik langs de Tjonger, met aan de overkant een vrouw met een boodschappentas. Ze liep gelijk op, ik zag niet waarheen. Voorbij een flauwe bocht lag een aak, daar ging ze naartoe. Het schip was perfect onderhouden, waardoor de naam op de boeg – Swiebertje – plots mijn band met de bewoners duidelijk maakte. We willen een onbezorgd, soms zwervend bestaan, maar wel met goeie spullen. Lifestyle-Swiebertjes.

Heel wat boerenland verderop, bij Hemrikerverlaat, rustte ik bij een Rustpunt.nu.
“Wil je er appeltaart bij? Dan haal ik die even uit de vriezer.” De vrouw knapte een kastje op, zodat het zich kon voegen in de romantiek van hout en emaille en retro-servies, die het nieuwbouwhuis wat meer Swiebertje zouden maken. Leuk gesprek. Verderop was het een andere vrouw, een sperwer, die voor mijn neus langs de heesters indook en daar een hels gegil veroorzaakte door de scherpe nagel van haar lange middelste teen in de borstkas van een lijster te drijven. Zo doen ze dat.

Deze tocht testte ik of het schrijfboekje thuis kan blijven. Dan sta je ergens in de berm in je telefoon te leuteren, heel hedendaags. Sommige dingen spreek je niet graag in, alsof de opname zou opduiken in iets Watergate-achtigs. En wat voor smerigs er gebeurde op de Lippenhusterheide onthou ik ook wel zonder het te beschrijven.

Na Beetsterzwaag, het Wassenaar van Friesland, werd het land steriel, op één eilandje na: Camping Op Eigen Weg. “Alles is er”, zei Els, “maar dan wel eenvoudig”. Een hondje, een geit, brocante voordat het zo heette, en een geweldige douche. “Wat je met trespa, tegeltjesvinyl en een beetje handigheid al niet kunt maken”, appte ik naar Lein. Thuis zag ik pas dat ik die dag te ver had gelopen, 42 kilometer. 

Zaterdagochtend nam ik de pont vanuit De Veenhoop. De vrouw met wie ik had staan kletsen en die elke zin afsloot met “jah!”, gaf de veerman een pak deugnietjes. Na de pont het bruggetje over en ik was in Nationaal Park Alde Feanen. In zo’n gewijd gebied gedragen wandelaars zich als kerkgangers. De bankjes zijn er harder en rechter. De tijd is teruggedraaid naar het jaar 1948, of 1885, toen rietsnijder nog het meest voorkomende beroep was. De oude boerderij is weg, op diens fundament staat de uitkijktoren. Niet omhoog gaan, dan zie je de grens van het park aan alle vier de kanten. Je komt hier maar beter als het mistig is. 

De middag ging op aan veel asfalt, hoewel ik heel blij werd van De Leijen. Een klein moerasgebied waar riet wordt gemaaid, met zulke fijne paadjes, hoekjes en dijkjes, afgerond door het dorpje Eastermar. Noordelijk daarvan ligt het Burgummermeer, waarvan de boorden boordevol vogels zitten. Ik hoorde vanuit het moerassige terrein waar ik naast stond het gesnor van de snor (net als de nachtreiger een vogelnaam uit Baantjer) en ’s nachts het gekrijs van de waterral en de tuba van de roerdomp. 

De zondag begon mistig. Een koele ochtend maakt alles goed. Alsof de vroegte de slapende mensen vrijpleit. Toen ik door Kootstertille kwam was het na achten en dan geldt die regel niet meer. Ik hou van de rommelende mens, maar niet van de mens die rommel koopt, daarmee z’n betegelde tuin decoreert en dan ook nog dat gebrek aan verbeelding laat uitzaaien over het hele dorp. Het zou kunnen dat Kootstertille zelfs in de vroege ochtend lelijk is. Dat ga ik niet uitzoeken.  

Ik mikte nog op de Twijzelermieden en de Zwagermieden, maar deze natuurgebiedjes bleken niet meer dan een blokje om tussen land geoptimaliseerd voor het kweken van gras. En als ik dan zelfs in april, als ik lange dagen door het land loop, toch maar een handvol kieviten en grutto’s zie, dan denk ik, dit zou zelfs voor een Fries reden moeten zijn om te huilen. Met die gedachte rondde ik maandag af. Eerst Damwoude en dan over de Goddeloze Singel langs het Goddeloze Tolhuis en via een blauwborst en een bruine kiekendief naar station Feanwâlden. 

Een Fries huilt niet. Een boek met die titel stond vroeger bij ons in de kast. In Schotland lees ik graag Ian Rankin, zo Schots als wat, en in Friesland zou het Friese literatuur worden. Wat bleek? De Friese literatuur is nauwelijks vertaald in het Nederlands, en al helemaal niet als e-book. Treurig.

De start is in Steenwijk, zo door een nieuw wijkje de heuvel op en het bos in.
Huis Eese, mooi terrein, wandelaars welkom maar op een prettige manier toch buiten het privé-terrein gehouden. Zo hoort het.
Steggerda.
Ontbijt in de Lendevallei, half zeven.
De rivier de Lende (Linde in t Nederlands)
Oldeberkoop, kerkje en de auto van de lokale Dude
Poel aan de rand van de Delleboersterheide. Warm! Veel poelkikkers (duh)
Veel lange fietspaden deze tocht. Meestal van beton trouwens.
Rustpunt De Honingbij, Hemrikerverlaat. Gastvrij, slim ingericht en met allerlei lekkers. Betaling ook per PIN, da’s fijn want wie heeft er nog cash?
Fockensstate, Beetsterzwaag.
Camping Op Eigen Weg, bij Ny Beets.
Bevroren handdoekje, onderbroek en tent
Ny Beets. ‘Leg de ventilatiebuizen die je op de kop hebt getikt hier maar neer’
Op de pont van De Veenhoop naar Alde Feanen (foto door restaurantmedewerkster)
De Leijen, met appel.
Burgummermeer, met zicht op Piter Jehannesgat. Fijnste wildkampeerstek op verwaarloosde aanlegplek.
Zo weet de veldwachter de wildkampeerder in de kraag te vatten. Moet ie wel vroeger opstaan.
Consolis/VBI, voor al uw betonnen kanaalplaatvloeren. Langs het Prinses Margrietkanaal.
De brug gaat straks voor mij dicht, en dan meteen weer open. Verder niemand op pad.
Humanistische tuin bij Jachtwerf Brandsma in Reahel. Een soort timmermansproefstuk van deze bouwer van prachtige houten schepen.
Buitenpost – met een plaatsnaam die een koloniale klank heeft – zat in mijn gedachten sinds een klant vertelde hoe hij op het station van Buitenpost kon kiezen of hij in het kantoor in Leeuwarden of in Groningen wilde werken, afhankelijk van de treinenloop. Het echte Buitenpost bleek akelig nuchter te zijn, geen spatje charme. Hierboven het stenige centrumpje.
Zondag = Formule 1 kijken, alleen, maar met een soort app-hotline met Julius. Kost geweldig veel (extra) data.
In de vroege ochtend op weg vanaf camping De Zandhorst. Inderdaad, een bult in het landschap die je van verre ziet. Ook weer heel goede douche, in privé-badkamertje.
Weissenbruch-lucht bij De Falom, onderweg naar het Goddeloze Tolhuis en het station van Veenwouden.

Articles of faith

TGO Challenge Gear List (not)

Six years ago I crossed the Alps. There I met the ultimate backpacker. He wore isolated shoes, two loose goatskin trouser legs, a hazel-framed backpack, a bow and arrows, a pouch with fire-making tools and a couple of birch bark food canisters. And an axe with a heavy and expensive copper axe-head. His name was Ötzi. 

I asked him why he would take that heavy copper axe-head. In a soft voice he said: “the museum people thought it might have signified riches and leadership, but for myself, well, I just love it, as a tool. I don’t mind the weight penalty, chopping firewood with it is such a pleasure.”

Ötzi. Reconstruction by the Arie & Alfons Kennis in Ötzi’s very own Bolzano museum.

Irrational additions to the backpack have existed for at least 5,000 years. These articles of faith define the walker. Show me yours and I’ll try and read them. But first:

What do I want from a walk, what are my articles of faith?

I want silence. The best thing in the wild is the huge big silence. My current stove, a White Box Stove, is completely silent. Why pick a nice spot for the tent, amidst this silent landscape, and then turn on a roaring jetboil? Calculating the weight penalty? I’ve tried, given up, and settled for it’s 53 gram (including windscreen)

My White Box Stove during a test, 2015.

I want simplicity of movement. I never fail to enjoy the sheer simplicity of walking. There’s many modern day ‘stuff’ that can ruin this simplicity. Think walking poles. They give your brain two extra legs to master (it can’t), they swing in and out of your view. Noise! On pole-people’s gear lists two or often three pairs of gloves turn up, because hands are exposed. While pole users have many a reason to use poles, I have only one counter-argument: poles are simplicity lost. A non negotiable to me.

I want to be immersed in the landscape. If I wouldn’t have any inhibitions, I would walk naked, and sleep on a bed of moss under the starry sky, eating rabbit each night. Until then, I prefer the thinnest barrier between me and the landscape, put up in a minute. And gone in a minute. This lightness is spoilt by having too much stuff inside the tent. Spare stuff annoys me. I don’t bring spare batteries, no pillow, a tiny towel (aaarghhh), less repair stuff, no shampoo, no swiss army knife, no spare socks, no spare shoelaces, no … you name it. This stufflessness is a dogma, and I thought I would suffer the consequences sooner or later, but I never feel something’s missing. Because so much is gained.

I need some comfort. Two items stand out: a book, and a thermos. For as long as I can remember I carry books. Lately, it’s an e-reader. But the purpose is the same: a book keeps me from walking into bad weather, and keeps me from walking at all if that’s what’s called for. 
In a way, the thermos accompanies the alcohol stove. The stove is not lit quickly, and fuel, once poured in, can’t be re-used. So I boil one and a half liter of water two times a day. The thermos contains the surplus. Benefit: hot tea first thing in the morning, without setting up the stove, and a hot drink on the hill. Weight penalty: 189 g (e-reader + cable), 229 g (0,6 L thermos)

Safety. Of course I carry torch, compass and a foil blanket. But I have an irrational fear of high winds. When I was 10 or 11, the family camped on a French campground when one of those mediterranean winds struck our tents at night. Being inside a small tent with that storm hammering it made a lasting impression. My sister and I where ‘evacuated’ into the bigger tent my parents slept in. In Scotland I’ve had many a stormy night in my Phoenix Phreebooter, a bombproof tent. Recently, I bought a Tramplite tent, with a stormproofness that is overkill on most days, but it frees me from fear. 
Weight penalty: about 200 grams (pegs!), compared to my Tarptent Moment.

Ye Olde Phreebooter somewhere behind Liathach, Torridon, 1995

The oddest and oldest relic in my pack is my spoon. Over 30 years old, and with me on all my Scottish walks. Weight penalty? Even calculating it would be heresy!

Edit 24 Jan 2022: the spoon is going to be replaced by a wooden spoon I cut myself from cherry or beech wood (still to be done).

Latest news: yes, I bought a Dyneema Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded SUL Tent Peg Bag, size XL.
‘What animal’s skin is this made of?’ Ötzi would ask.

The latest addition to my gear list: a girl’s make-up mirror, to catch ticks.

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

One gram at a time

My gear list is perfect … for coming to Scotland in March or April. So when I heard that the start of the TGO Challenge had been postponed till June 18, this kind of threw me off guard. Suddenly, I wasn’t so sure. Because June means heat, and worse, The Scottish Midge. The last year I suffered the midge was 1995. My log states “160 bites. On each lower leg”. This is why my walks in the following 25 years were firmly outside the midge season.

Lochailort, 1995. The last time I remember being driven to madness by midges

Some data for the unbelievers: the midge has a wing span of 1.4mm, and there’s 8,000 midges in a gram. Population size is 180 thousand trillion midges in peak season (180,000,000,000,000,000). This makes for 22.5 million ton of midge in the sky. Staggering. Fortunately they come one gram at a time (see photo below). There could be 37 different species in that one gram, but Culicoides Impunctatus accounts for most of the bites. (source: https://www.highlandtitles.com/blog/midges/)

A quarter gram of midges. The rest of the gram is on the other hand and the lower legs.

To counter the plague, I bought a can of Smidge, and a sun hat with the accompanying midge-proof headnet. And I scrapped the plan to leave the inner tent at home.

My gear list is nothing special. I was about to write that I’m baffled by the neurotic level of detail gear lists have, but mine is pretty bad nowadays. It seems even gloves or pegs have five word names with a lot of ‘exploring’, ‘pure’ and ‘nature’ in them. Going online ensures the ‘do I need this’ question is always answered with a YES. The worst is Ultralightoutdoorgear.com, where everything is sorted by weight. This conveniently conceals the fact that sorting the shop by weight (low to high) has almost the same result as sorting by price (high to low).

Therefore, we need a good defense against buying expensive lightweight stuff. One trick is to realise walking doesn’t need any gear at all. Just good shoes, decent socks and something to keep the rain out. If that doesn’t help ask yourself this question:

What does hillwalking do for me and how can my gear enhance that?

My answers to this question and my gear list for the TGO Challenge are in the next edition of this blog. One gram at a time!

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

Noord + Leeg + Buiten

Eenmaal op de Friese Seedyk leek de wandeling erg op die dag laatst in oktober, langs de Hondsbosse Zeewering. Heel prikkelarm, maar met regen en harde wind. De chef-kok van De Zwarte Haan stond bij de achterdeur van het gesloten restaurant. Hij vroeg ‘hoe doe je dat dan, waar slaap je dan?’ en glimlachte toen ik zei ‘ik vraag bijvoorbeeld een chef-kok of ik achter z’n restaurant kan staan’. ‘Dat vinden de mensen wel best hier denk ik’ zei hij. ‘Of buitendijks’, opperde ik om hem te peilen. ‘Ja, daar komen ze toch niet controleren’. En over de avondklok kon ik duidelijk zijn: ‘om negen uur lig ik echt te slapen’. Ik tapte water uit de tuinslang achter de keuken en liep de dijk weer op, de harde wind in de rug. Een blauwe kiekendief zeilde onder mij langs over de strook riet aan de voet van de dijk. De wadden waren leeg, met groepjes bergeenden.

Het Noarderleech

Iets verderop wijkt de waddenzee voor kwelders die deels ingedijkt zijn in de 18e eeuw: het Noarderleech. Boeren legden in dit gebied dobbes aan, ringdijkjes met een zoetwaterpoel voor het vee. Achter zo’n verhoging zou ik mijn tent opzetten. Mijn angst voor harde wind greep in, en dus liep ik door tot de Duitse observatiebunker die op de rand van de kwelder staat. Rond zes uur ’s avonds zette ik de tent in de luwte tegen de bunker, maar wel zo dat ik bij draaiende wind nog steeds goed zou staan. De typische verschijnselen van ‘dag 1’ waren er natuurlijk ook: de aansteker werkte slecht, de brander waaide uit, en een grondzeil was toch wel handig geweest op deze bodem van verdunde ganzenpoep. De nasi saté was lekker. Ook die hoort al jaren bij de eerste dag.

De volgende ochtend was geweldig. Duizenden ganzen, wolkenflarden en een doorbrekende zon. De wind blies me naar Ferwert, langs de dijk en over heel kleiige akkerranden. ‘Heb je misschien ook koffie?’ zei ik tegen de vrouw van Bakkerij Van der Kloet, ‘want er is verder niks open natuurlijk’. ‘Nee, da’s vanwege Corona’. Ah. Goh. ‘Maar juist vanwége Corona heeft uw collega in Tzummarum een koffiemachientje neergezet’, probeerde ik nog. Geen sjoege. Ik was echt wel blij met de koek, al was die met thee uit de thermos op een koud bankje voor Jellema Tweewielers. Zou ik later een boer om koffie vragen?

‘Het blijft droog vandaag’ had ze gezegd, de lieverd, en dus regende het binnen een half uur. De wind wakkerde aan. Ik moest links houden op de weg om te voorkomen dat de wind van rechts me er af en toe middenop blies. De leuke paadjes waren afgesloten wegens werkzaamheden, dus het was asfalt tot Dokkum. Scholieren waaiden van hun fiets. De Dokkumer Vlaggencentrale maakt de beste vlaggen van Nederland. Dat snap ik, met die wind hier. 

Dokkum is prachtig, tot je moet plassen, dan is het lockdown. Ik dacht, een bed and breakfast en dan wachten wat de volgende dag brengt. Maar opgesloten worden in je kamer, met eten voor de deur gezet, da’s niks. En dan het weerbericht. Nog drie dagen nat en regen, en de route draait morgen tegen de wind in nota bene.

Ik besloot naar huis te gaan.

Hoe voelt dat nou, een wandeling afbreken? Onvermijdelijk maar treurig, met iets van spijt als je in de trein naar huis de zon ziet doorbreken. Zo’n wandeling is toch grotendeels fantasie, een illusie die zachtjes ‘poef’ zegt als je ermee ophoudt. Zou deze wandeling een hele grote zijn, dan zou ik hem voortgezet hebben, met de gedachte dat er hele mooie dagen in het verschiet lagen. Maar dit loopje was ‘zomaar’, en dat verdraagt geen vijf dagen slecht weer.   

De route
Ik had een vier of vijfdaagse route uitgestippeld, een mix van Kunstpad, Elfstedenpad en Noardlike Fryske Wâlden pad, aan elkaar gelijmd met klazige doorsteekjes. De route begon in mijn vaders geboortedorp Oosterbierum, maar dat was voor de start al van de baan. Tzummarum werd het nieuwe startpunt. Ook daar liggen roots. De route loopt door de klei naar Sint Jacobiparochie, dan langs de zeedijk naar het Noorderleegsbuitenveld, over de klei naar Ferwert, dan Dokkum, Damwoude, Buitenpost, Twijzel, het Burgumermeer, De Leien en Nationaal park Alde Feanen om te eindigen in Drachten.
Ondertussen is het restant van de route omgewerkt tot iets van ‘Steenwijk – Alde Feanen – Eastermar – Buitenpost’, natuurlijk met de wind mee, zoals een goede route betaamt. 

Startpunt: Tzummarum, bakkerij. Deze bakker verkoopt koffie to go.
Het Bild: kamerbrede klei tussen Sint Jacobiparochie en de Waddenzee.
Het wad vanaf de Seedyk
Duitse observatiebunker op het Noorderleegsbuitenveld. Noarderleechsbûtenfjild klinkt beter.
Twee dobben aan de horizon rechts. Schijnbaar mooi weer donderdagochtend.
De terp van Hegebeintum.
Storm Evert blaast de verkiezingsborden van de palen. Of heeft de wind hulp gehad?
Tijdens corona kun je niets anders dan wandelen en dat is zwaar. Hier toch rusten in een tuinhuisje achter een boerderij.
Dokkum in. “Trochpakke” doe ik niet, ik ga naar huis.

Who selects the camping spot?

TGO Challenge 2021 preparations part 3 [click here for part 2]

Every now and then I read French philosophers. It makes me feel intelligent, after only a single paragraph. Last week I read Roland Barthes. He’s brilliant when talking about signs and language. He said of Jules Verne – the 19th century writer of adventures – that it’s not the adventures that are so appealing to the reader, it’s the compatibility with childhood. Let’s elaborate on that. Verne delights in the finite, on a ship’s deck, aboard a submarine, watching the wild world. I remember treating any piece of wasteland, like a building site in preparation, or the fringes of my granddad’s farm, as a world in itself, however small. My world. Indoors, any child builds huts and tents using chairs and bedlinen. The man-child walking the Highlands likes to hide in a tent, snug inside the sleeping bag while the storm (the infinite) batters the flysheet. From all this, I deduce that the TGO Challenge is not an adventure (almost everything is under control), it is rather a very nice celebration of things boys and girls like.* 

Engraving by Alphonse Neuville, in 20,000 leagues under the sea

Prospect and Refuge
25 years ago I read Yi Fu Tuan (a China-born American geographer) about the experience of landscape. He reduces the experience of landscape to two words: Prospect and Refuge. To rest, to plot the next move, man seeks refuge. To hunt and to conquer, man seeks prospect. You want the hilltop, and for that you go out on a limb, into the open. When tired, you seek the glen or the woods. Every lover of mountains recognises the relief when, coming down from a summit, the tree line is reached. In Scotland, prospect and refuge are conveniently close together.

tent view
Many Challengers and other wild campers take this kind of picture: looking out from the safety of the pod. (Loch Hourn, March 2013)

While summits are precisely located points, known to everyone, the camping spot doesn’t exist, you have to create it. I like that, the strictly private action that is the placement of a tent. On the TGO Challenge Route Sheet you have to fill in camp coordinates. But pinpointing a camping spot is a bridge too far: I need to see for myself where I make my home. I select an area, where I expect to find a good spot. I’m not ashamed to tell you I spend quite some time walking up and down the area, not necessarily because I cannot find a flat spot, but because I have to get used to the place, it has to feel right. Don’t ask me what that is, for who selects the camping spot? The child. Don’t expect it to be a rational thing.

The extremes
Once you recognize what wild camping does for you, you can optimize it. The high camp unites prospect and refuge: safely inside the tent, looking down into the night between the hills, the lights of roads and ships on the horizon. And in the morning, you’re on top of the world right from the start. The low route disappoints: after resting and planning inside the shelter, no prospect is gained, because the safety of the glen is chosen over the ridges. Many Challengers complain of boredom on their low routes. For a reason. The child likes the snug tent, but its snugness is greatly enhanced by venturing out, and returning to it. I’d like to put it stronger: not venturing out eventually kills the tent’s attraction. Feeling vulnerable out on the hill? The lightweight tent is the perfect solution: whenever you feel you’ve had too much openness, you can turn prospect into refuge by just pitching it. Magic.

In Jules Verne’s books, the Ship is also an important, very finite, very enclosed place. I’d say tents are a below deck space turned upside down. Some tents feel and look like sails, coming down from a mast. I guess that’s why single pole shelters are so popular. (Noordduinen, Netherlands, 2020) 
This type of photo is very common with wild campers: frost on the tent to prove that hiding inside a small space was necessary (there was danger outside). In reality, most frost on a tent is the result of camping low, near water and away from wind (some wind would prevent the frosty cover) (Near Loch Gorm, Ben More Assynt in view, april 1996, and yes, the tent’s a Phoenix Phreebooter)
Refuge can be reduced to the bare minimum. A camp is a camp even when it’s hardly a camp. (Bivy on a nine day trek from Kangerlussuaq to Sisimiut, Greenland, 2001)
Badly pitched tent after a one hour search for a camping spot. Low terrain & flat terrain was too wet, high terrain was to windy. (Loch Dubh Mas Holasmul, South Harris, 2018)

*an important condition: free will. There’s many children and adults living in tents involuntarily, in refugee camps or on the run. This kind of tent still provides refuge, but it’s anything but a celebration. Awfully privileged, wild camping in the hills…

The Italian connection

TGO Challenge 2021 preparations part 2 / click here for part one

If an Italian man dresses up to make an impression, he will never let on whether he’s going to a bar or to his mother. I’m sympathetic to this principle. Walking friends have described me as extremely opportunistic, route wise. So, when walking across the Highlands I’d be ready for the high ridges, but when the weather forces me to walk the landrover track down in the glen, I will do so and happily pretend it’s my choice. My TGO route for the coming west to east crossing of the Highlands must accommodate this behaviour. Designing such a route is fun. The only problem is that my imagination runs wild and before I know it I the maps are filled with scribbles and options. I love it, except… 

TGO Challenge 2021 Route design
Marked route on printed sheets and calculations

TGO Challenge Control forces you step up with only one main route, and one Foul Weather Alternative. There’s a route sheet you download and fill in, box by box, in great detail. This makes playing the tourist and following every whim a lot harder. Challenge Control would make an Italian write down which bar he would enter, what lady he would walk up to and what would happen next. Would the Italian ever confess to walking a dull route, on paper? 

TGO Challenge Route Sheet
The freedom to roam the hills is preceded by some bureaucracy

Once described, one sends the route off to Ali & Sue, the gatekeepers at Challenge Control. They are Challenge veterans themselves. They assign you to a vetter, a person that checks your route against rules and safety regulations, Julia in my case. This week, she sent my route back with a list of formal issues. Simply put: I’m not allowed to leave so many options open, and I should write the main route and foul weather alternative sections in the box of the day they are to be walked. This feels like filling in forms for tax return. Thou shalt jump through hoops. On the positive side: the formalities made me cut out bland stuff, and made me commit to my route.

All this goes against my habit to sneak off into a fold in the landscape. My predisposition is to hide, to escape and turn up in unlikely places. But Challenge Control’s responsibility is to find me, so I will have to suppress my urges and be traceable. Let’s find out how much escapism I can fit in there. Supervised escapism, does that count?

Glen Etive lunch stop
Smug opportunist having lunch, Glen Etive, 1999

Update: the minute I published this post, I got a message from Ali & Sue: “Thanks for this which looks good to us.  We will pass it on to Julia for a closer look at the detail”. More on this in a week or two…

Update 26 January: Julia Hume vetted the route, I made two corrections and then it was signed off, ready to be walked!