In april 2018 liep ik 7 Schotse eilanden af.
Het verslag van die reis volgt.
Het verslag is al in het Engels te lezen, hier
De kaart staat alvast hieronder:
In april 2018 liep ik 7 Schotse eilanden af.
Het verslag van die reis volgt.
Het verslag is al in het Engels te lezen, hier
De kaart staat alvast hieronder:
‘Mijn foto’s zijn vastgelegde
werkelijkheid’, zei een natuurliefhebber tegen mij. De foto’s die hij online postte lieten zonsondergangen, zonsopgangen en vogels zien. Ze vormden voor mij het bewijs dat de beeldtaal van de romantiek de maatstaf is, en dat mensen niet zien dat ze die hanteren.
Noordoost-Groningen is een plek waar je om je eigen esthetische verwachtingen heen kunt kijken. Zelden is er gelegenheid voor een lekkere knusse gewone geruststellende zonsopkomst met mistflarden. Zoals op mijn eerste wandeldag, als ik om 7:15 de sportvelden verlaat. Zon, ja; mistflarden, ja; maar een kanaal, een windmolen, en de rand van het tamelijk schamele Nieuweschans werken niet mee. Later die ochtend loop ik door ruilverkaveld turbo-akkerland. Kwaliteiten als openheid, veel lucht, niet rommelig; maar ook heel steriel, weinig ‘mens’. De natuur is er fragmentarisch: reeën, gele kwikstaartjes, hazen. Losse beestjes, verdwaald. De historische component idem. Een gevel, een kerkje, verloren tussen onaandachtige nieuwigheid. Wil je hier idyllisch boerenland in zien, dan moet je meestentijds wegkijken.
Je snapt, geheel in lijn met wat ik anderen voorhoud ga ik niet wegkijken maar juist toekijken. Heel plezierig, wanneer het lukt. De nachtclub in de nieuwbouwboerderij, de junkyard aan de dorpsrand. Geleid door mijn eigen type romantiek liep ik om naar het gehucht Hongerige Wolf. Ook dat gaf niets om mijn verwachtingen die me een 18e-eeuwse herberg voorspiegelden. Nee, het waterschap was er aan t graven, vissers parkeerden hun Kia’s, de schattige cottages bleken verkrotte bejaardenwoningen. Iets verderop viel een perfect in de lak staande 19e eeuwse sluis uit de toon, te mooi, te VVV. En bij een boerenvilla zag ik een blauwborst. Was die ook uitgekeken op z’n gebruikelijke riethalm?
Zo werden de gedachte attracties naar de tweede rang gedrongen door objecten en plekken zoals de zeedijk, het gemaal, de aluminiumfabriek en kegelhuis De Zeearend. Die hoeven niet in een wandelboekje of erfgoedlijst, want ze hebben hun eigen, hedendaagse noodzakelijkheid. Zowel functie als vorm kan zonder steun van architectuurhistorici of ecologen.
Daar voelt de wandelaar zich vrij. Nergens een bordje dat zegt ‘hier is uw gewenste helende natuur’ of ‘hier voelt u zich verbonden met de geschiedenis’. Gewone, onbeladen, vrij in te vullen wandelspace. Groot, plat en gevuld met klei en boerderij. En ik maar lopen.
Ik wil nog wel even gezegd hebben: de klassieke toerist in mij kwam ook aan zijn trekken. Herenboerderijen, prachtige wierden, het lege buitendijkse kwelderlandschap. Schitterend.
31 mei. Ik ben weer thuis. Meteen drop gekocht en aardappeltjes gebakken voor de kinderen. Wat een fijn warm nest is dit toch.
Mijn reis, ik vond ‘m heerlijk. Zoveel schitterende koude ochtenden, zo vaak geraakt door kunst en ondergedompeld in het weelderigste groen. Mijn weg vinden door het landschap, dat is mijn tweede natuur. Ik vind het een genot, ik blijf maar kijken hoe het zo fijn langzaam verschuift als ik loop. Een lange-afstandswandeling krijgt met de juiste ingrediënten diepgang, en de wandelaar vangt dan meer dan een glimp op van het ‘boven-materiële’. Een voorrecht, zeker als het hogere wordt uitgebeeld door getalenteerde kunstenaars als Grünewald, Holbein of Giotto.
‘Wat waren de dieptepunten?’, vraag je. Ik kan ze niet aanwijzen. Er was hooguit wat ongemak, verholpen met een goede maaltijd en rust. De pelgrimage als sjouwpartij in de hitte, ik wist dat dat niet hoefde. Ik wist dat een route, aaneengebreid uit allerlei paden, me zou brengen wat ik zocht. Die vermoedens zijn bevestigd. Maar ik ben ook verrast. Dankzij de afstand, het alleen-zijn, het wakker worden op een berg, de vogels, de mensen onderweg, en de absurde herhaling, ging ik open, open, open. Ik was al dol op de mens als rommelaar, met z’n landjes, z’n spullen en z’n praatjes. Nu voelde ik meermaals een begrip, een liefde tot de persoon tegenover me. (Mijn verdraagzaamheid ten opzichte van de dagelijks-leven-chaos is helaas niet toegenomen, vooralsnog)
De steden, gebouwen en kunstwerken lieten me zien dat het onvolmaakte meer kans op de eeuwigheid heeft dan het perfecte. Bologna, wat een ruwe, door de eeuwen heen bij elkaar geplakte minkukel. In elk tijdperk, onder elke heerser, blijft het staan en groeit het aan. Geen vantevoren bedacht plan kan zoiets moois opleveren.
De slimste eigenschap van zo’n lange tocht is dat hij niet te plannen is. Je kunt 100 dagen nooit van tevoren invullen. Er zijn onderweg zoveel opties die zich aandienen, de keuze ertussen moet wel op het moment genomen worden. Door mij, maar beïnvloed door weer, tijd, humeur of vermoeidheid. Keuzes die achteraf geweldig of halfslachtig blijken te zijn, maar in elk geval oncorrigeerbaar en onherhaalbaar. Zo krijg je een unieke tocht.
Twee vragen die mij steeds werden gesteld, zijn bedrieglijk simpel, maar misschien wel onbeantwoordbaar.
Per che, sei qui? / Wat brengt je hier?
Dove vai, tu? / Waarheen ga je?
De eerste vraagt een reconstructie van alle gebeurtenissen. Je ziet dan hoe ongericht de tocht (je leven) verloopt. Een helder antwoord op de tweede vraag wordt daardoor hachelijk. Als je weet welke willekeur je hier bracht, hoe kun je dan weten waar je heen gaat? Wat je wel kunt, is iets wíllen, hopen. En dat is precies voldoende om zowel te kunnen kiezen, als ook vrede te hebben met de uiteindelijke loop. Natuurlijk hebben beide vragen een onderliggend ‘waarom?’. Waarom ben je van huis gegaan, waarom heb je die-en-die keuze gemaakt, en waarom wil je gaan waar je heen wilt? De kinderen uit groep drie van de school van mijn kinderen komen al met die vraag.
Ik ga geen boek schrijven. Teveel pelgrims gingen me voor, de berg schrijfsels is te hoog. In die boekjes staan vaak precies de dingen waar het niet om gaat. Hoe ver, wanneer, met wie, in vaak kleffe anekdotes. Van mij dan een greep uit de huishoudelijke trivialiteiten:
Het einde van deze gelukzalige reis. Een reus van een tocht, dag voor dag tot mij gekomen. Ik las terug in mijn schrijfboekje. Over 9 april, nabij Augsburg met een bevroren buitentent. Mijn geheugen is zo vol dat die dag er gerubriceerd is als een wandelvakantie van een jaar of zes geleden.
De pelgrim lost ogenblikkelijk op hier in de Eeuwige Stad. Tussen de andere toeristen, tussen de vele reli-bezoekers. Niemand kun je vertellen dat je bent komen lopen want dat valt volstrekt buiten de kaders. Het klinkt elke dag gekker, tot ik mezelf er aan moet herinneren.
Donderdag 28 mei de eerste dag zonder route of rugzak, maar de aanpak ijlt na, was er al, en gaat nooit meer weg. Ik loop m’n neus achterna zuidwaarts. De stadswijk zonder bijzonderheden boeit me, ik draai wat bochtjes, vergeet Tripadvisor en eet waar iedereen eet. Ik bezoek de St Paulus-buiten-de-muren en slaap op het gras. Terug naar de stad stop ik bij gevelkunst, de hells angels, een faculteit en een oude rode draad: industrieel erfgoed. De laatste zwaai door de wijken Regola en Ghetto gaat langs een overhemdenzaakje, waar een oma en een moeder mijn maten nemen, en het kleinkind vraagt of ik ook een stropdas nodig heb. De enige glimp die ze opvangen van mijn reis is mijn opmerking ‘niet te krap, normaliter ben ik iets dikker’.
Italianen, ik kan er wel wat mee. Goedlachs, mijn grijns steekt ze makkelijk aan. In Calvi dell’Umbria had ik een klik met de plaatselijke wandelclub-hoofdman, een gesprek met pen en papier erbij. Over het plaatsen van je tent als ‘het maken van een (heilige) plaats’ in micro-formaat. Als je een plekje kiest, wat geeft de doorslag? Knusheid, een veilig gevoel? Uitzicht, overzicht? Een boom, een bloem? Dat is voor iedereen anders. Maar de plek krijgt voor mij betekenis. Ik raak er op gesteld. De echte heilige plaatsen worden door heel veel mensen herkend. Ze voelen goed.
De laatste dagen liep ik langs kleine heiligdommen op plekken waar Franciscus is geweest. Maar het ging soms zoals veel plaatsen waar een beroemdheid langskwam. Het worden wél bedevaartsoorden, maar van het aankruis-type. Ze vallen samen met die ene passage van de beroemdheid. Waarom niet de eigen kracht van de plek vertaald voor het publiek? In plaats daarvan maakte men het nog erger door te zeggen ‘de paus is hier ook geweest’. Ja, omdat Franciscus hier ooit was. Of is dat voldoende? Ik vind van niet.
Ik liep door Bevagna, een kleine plaats, gezellig, maar waarom liep mijn route hierlangs? Na even zoeken vond ik het: Franciscus preekte tot de vogels hier. Ik wist al: elk bijzonder persoon wordt door de RK kerk ingelijfd via een heiligverklaring. Een wat parasitair trekje met het positieve effect dat we ons die persoon en zijn/haar invloed blijven herinneren. Via Franciscus overschrijdt de kerk de grens tussen de soorten. De vogels, zo wil het verhaal, luisterden ademloos naar de preek en zongen Gods lof. Ik vind het brutaal, een andere diersoort inzetten ter meerdere eer en glorie van jouw God. Franciscus wordt er een aaibare heilige van, waar veel Duitse pelgrims mee komen dwepen. De natuur als het enige Goede, met viespeuk Mens daar tegenover. Brrr. En wat een serieusheid walmt er van die pelgrims af! Neem een aperitief en ga billen kijken männer, dat zal opluchten. Lach eens! De vrouwelijke pelgrims zijn zoals ik al eerder schreef, een stuk ontspannener en beter gehumeurd.
De afgelopen dagen ging het over Monte Subasio, in de hitte door de vlakte naar Spoleto, over Monte Fionchi naar Ferentillo en vanaf daar weer over een berg naar Poggio Bustone. Ik schrijf dit in Rieti. De route is lekker pittig, soms puzzelen en vaak erg mooi en slim gekozen. Als altijd word ik blij van vogels, hieronder een paar te zien. Vogel-van-de-week is de roodpootvalk, met een groot verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. In Nederland zie je veel meer, vooral roofvogels. De reden is heel simpel: er zijn hier 800.000 jagers die volgens de laagste schatting 100.000.000 vogels schieten. Erg onfranciscaans.
(Duidelijk is bovendien dat de enige manier om het boven-materiële binnen onze wereld te halen de kunst is. Zonder kunstenaars van verhaal, beeld of gebouw zijn we blind en wordt alles plat. Ook het wandelen. Da’s dan louter stappen zetten.)
9 mei, half negen. Bij Eremo Camaldoli word ik binnengelaten door een monnik als ik vraag of ik ergens in het veld mag staan. Hij hoort me zeggen dat ik geen ‘vero pellegrino’ ben, maar hij ziet dat ik betoverd ben door het heilige Casentijnse bos en door het voorportaal van het klooster. De tranen lopen over mijn wangen. (Voor de droogstoppels onder u: moe en hongerig en lang alleen). Ik zei ‘ik ben niet religieus, maar voel het sacrale wel’. Hij zegt ‘wat er nu met je gebeurt, dat ís religieus, en alles wat wij in de kerk doen, de godsdienst, is er om het gevoel dat jij nu hebt te bereiken. Maar sommigen vinden de kerk bruikbaar, anderen niet’. Ik mag m’n tent opzetten binnen de kloostermuur. Ik durf me haast niet te verroeren. De kat komt langs, de klok slaat tien. Ik slaap tot zonsopkomst en woon de mis van zes uur bij. Ik hark daarna mijn bak pap naar binnen, leunend tegen een muur uit het jaar 1025. Man.
In Bologna draait alles nog meer om eten dan elders in Italië. De pasta bolognese móet verse tagliatelle zijn, en tortellini al brodo móet in een van kapoen getrokken bouillon garen. L’aperitivo wordt gemixt met hetzelfde religieuze fanatisme, vanaf 10u. En iedereen rookt.
Ik was een paar dagen op de Grande Escursione Appenninica. Eten leek me daar erg zeldzaam. Dus ik had, geheel in de Schotland-modus, de rugzak verzwaard met 4 dagen eten, en volle brandstoftanks. De rugzak woog haast evenveel als die van een gewone pelgrim! Maar Klaas, op de kam van een berg is toch geen water? Ehm… ja. Water sjouwen vertik ik, dus dat werd op de kaart speuren naar bronnen, afdalen voor beekjes, of op een pas bijtanken bij een huis. Ging goed. Maar ik had de Italiaanse passie voor eten toch nog onderschat: op menig bergpas stond een goed toegeruste bar-ristorante. Met een eetzaal en een vitrine kaas, worst en zoete meuk. Ik at braaf mijn voorraadje leeg.
Mensen zijn bezorgd. Of ik het wel volhou, of het niet saai is op de Povlakte, loop ik niet te snel? Ze zouden zich geen zorgen maken als ze mij waren. Ik zag de Povlakte als een gegeven, ik wist dat ik m ging oversteken. En ik ging er ook vanuit dat ik er wel weer wat in zou zien. Een heel ander landschap, met z’n eigenheid. Wel was er erg weinig te doen. Navigeren hoefde niet, ik volgde de Mincio naar de Po, en dan de Secchia bijna tot Modena, om dan af te buigen naar Bologna. De weg was recht. De weg was nooit krom. Ik wachtte lopend tot de boerderij, de populieren en de dijk mooi op de foto pasten. Ik rekende uit of ik voor het middageten ergens zou zijn. Maar als het dan warm wordt… Bar! De remedie tegen de hitte is simpel. Kom hier niet in de zomer.