Een Fries huilt niet.

15 – 19 april 2021

Hij had zes, nee acht gouden ringen in elk oor. Al zijn tanden waren met goud bedekt. “Ben je op vakantie hier?” vroeg hij – een variant van de basisvraag ‘wat brengt je hier?’ – op de zonnigst mogelijke toon. “Ik ben aan de wandel” zei ik, en hij antwoordde “ik zit in de ijzerhandel, ik haal een paal op bij nummer 7”. Veel meer liet hij niet los, de vrolijke toon was bedoeld om mijn verhaal los te krijgen, niet het zijne. Dát werd verteld door de vier getatoeëerde tranen op zijn linkerwang.
Ik zat op het bankje midden in Oldeberkoop, met de rug naar de kerk en het gezicht naar de kruidenier en de bakker. Het voelde als lunchtijd, maar het was nog geen tien uur. Dat kwam omdat ik al rond half zes door een rietzanger was gewekt om niets te missen van de zonsopkomst in het rietland langs de Linde. En om daar weg te zijn voordat de graafmachines van de grondjongens er ronkend een nieuwe meander zouden gaan graven. Ik was zo vroeg langsgelopen dat de eerste koffie in de schaftkeet nog niet eens was ingeschonken. Ik had gezwaaid naar de opzichter die net uit zijn Opel stapte.  

Na Oldeberkoop liep ik langs de Tjonger, met aan de overkant een vrouw met een boodschappentas. Ze liep gelijk op, ik zag niet waarheen. Voorbij een flauwe bocht lag een aak, daar ging ze naartoe. Het schip was perfect onderhouden, waardoor de naam op de boeg – Swiebertje – plots mijn band met de bewoners duidelijk maakte. We willen een onbezorgd, soms zwervend bestaan, maar wel met goeie spullen. Lifestyle-Swiebertjes.

Heel wat boerenland verderop, bij Hemrikerverlaat, rustte ik bij een Rustpunt.nu.
“Wil je er appeltaart bij? Dan haal ik die even uit de vriezer.” De vrouw knapte een kastje op, zodat het zich kon voegen in de romantiek van hout en emaille en retro-servies, die het nieuwbouwhuis wat meer Swiebertje zouden maken. Leuk gesprek. Verderop was het een andere vrouw, een sperwer, die voor mijn neus langs de heesters indook en daar een hels gegil veroorzaakte door de scherpe nagel van haar lange middelste teen in de borstkas van een lijster te drijven. Zo doen ze dat.

Deze tocht testte ik of het schrijfboekje thuis kan blijven. Dan sta je ergens in de berm in je telefoon te leuteren, heel hedendaags. Sommige dingen spreek je niet graag in, alsof de opname zou opduiken in iets Watergate-achtigs. En wat voor smerigs er gebeurde op de Lippenhusterheide onthou ik ook wel zonder het te beschrijven.

Na Beetsterzwaag, het Wassenaar van Friesland, werd het land steriel, op één eilandje na: Camping Op Eigen Weg. “Alles is er”, zei Els, “maar dan wel eenvoudig”. Een hondje, een geit, brocante voordat het zo heette, en een geweldige douche. “Wat je met trespa, tegeltjesvinyl en een beetje handigheid al niet kunt maken”, appte ik naar Lein. Thuis zag ik pas dat ik die dag te ver had gelopen, 42 kilometer. 

Zaterdagochtend nam ik de pont vanuit De Veenhoop. De vrouw met wie ik had staan kletsen en die elke zin afsloot met “jah!”, gaf de veerman een pak deugnietjes. Na de pont het bruggetje over en ik was in Nationaal Park Alde Feanen. In zo’n gewijd gebied gedragen wandelaars zich als kerkgangers. De bankjes zijn er harder en rechter. De tijd is teruggedraaid naar het jaar 1948, of 1885, toen rietsnijder nog het meest voorkomende beroep was. De oude boerderij is weg, op diens fundament staat de uitkijktoren. Niet omhoog gaan, dan zie je de grens van het park aan alle vier de kanten. Je komt hier maar beter als het mistig is. 

De middag ging op aan veel asfalt, hoewel ik heel blij werd van De Leijen. Een klein moerasgebied waar riet wordt gemaaid, met zulke fijne paadjes, hoekjes en dijkjes, afgerond door het dorpje Eastermar. Noordelijk daarvan ligt het Burgummermeer, waarvan de boorden boordevol vogels zitten. Ik hoorde vanuit het moerassige terrein waar ik naast stond het gesnor van de snor (net als de nachtreiger een vogelnaam uit Baantjer) en ’s nachts het gekrijs van de waterral en de tuba van de roerdomp. 

De zondag begon mistig. Een koele ochtend maakt alles goed. Alsof de vroegte de slapende mensen vrijpleit. Toen ik door Kootstertille kwam was het na achten en dan geldt die regel niet meer. Ik hou van de rommelende mens, maar niet van de mens die rommel koopt, daarmee z’n betegelde tuin decoreert en dan ook nog dat gebrek aan verbeelding laat uitzaaien over het hele dorp. Het zou kunnen dat Kootstertille zelfs in de vroege ochtend lelijk is. Dat ga ik niet uitzoeken.  

Ik mikte nog op de Twijzelermieden en de Zwagermieden, maar deze natuurgebiedjes bleken niet meer dan een blokje om tussen land geoptimaliseerd voor het kweken van gras. En als ik dan zelfs in april, als ik lange dagen door het land loop, toch maar een handvol kieviten en grutto’s zie, dan denk ik, dit zou zelfs voor een Fries reden moeten zijn om te huilen. Met die gedachte rondde ik maandag af. Eerst Damwoude en dan over de Goddeloze Singel langs het Goddeloze Tolhuis en via een blauwborst en een bruine kiekendief naar station Feanwâlden. 

Een Fries huilt niet. Een boek met die titel stond vroeger bij ons in de kast. In Schotland lees ik graag Ian Rankin, zo Schots als wat, en in Friesland zou het Friese literatuur worden. Wat bleek? De Friese literatuur is nauwelijks vertaald in het Nederlands, en al helemaal niet als e-book. Treurig.

De start is in Steenwijk, zo door een nieuw wijkje de heuvel op en het bos in.
Huis Eese, mooi terrein, wandelaars welkom maar op een prettige manier toch buiten het privé-terrein gehouden. Zo hoort het.
Steggerda.
Ontbijt in de Lendevallei, half zeven.
De rivier de Lende (Linde in t Nederlands)
Oldeberkoop, kerkje en de auto van de lokale Dude
Poel aan de rand van de Delleboersterheide. Warm! Veel poelkikkers (duh)
Veel lange fietspaden deze tocht. Meestal van beton trouwens.
Rustpunt De Honingbij, Hemrikerverlaat. Gastvrij, slim ingericht en met allerlei lekkers. Betaling ook per PIN, da’s fijn want wie heeft er nog cash?
Fockensstate, Beetsterzwaag.
Camping Op Eigen Weg, bij Ny Beets.
Bevroren handdoekje, onderbroek en tent
Ny Beets. ‘Leg de ventilatiebuizen die je op de kop hebt getikt hier maar neer’
Op de pont van De Veenhoop naar Alde Feanen (foto door restaurantmedewerkster)
De Leijen, met appel.
Burgummermeer, met zicht op Piter Jehannesgat. Fijnste wildkampeerstek op verwaarloosde aanlegplek.
Zo weet de veldwachter de wildkampeerder in de kraag te vatten. Moet ie wel vroeger opstaan.
Consolis/VBI, voor al uw betonnen kanaalplaatvloeren. Langs het Prinses Margrietkanaal.
De brug gaat straks voor mij dicht, en dan meteen weer open. Verder niemand op pad.
Humanistische tuin bij Jachtwerf Brandsma in Reahel. Een soort timmermansproefstuk van deze bouwer van prachtige houten schepen.
Buitenpost – met een plaatsnaam die een koloniale klank heeft – zat in mijn gedachten sinds een klant vertelde hoe hij op het station van Buitenpost kon kiezen of hij in het kantoor in Leeuwarden of in Groningen wilde werken, afhankelijk van de treinenloop. Het echte Buitenpost bleek akelig nuchter te zijn, geen spatje charme. Hierboven het stenige centrumpje.
Zondag = Formule 1 kijken, alleen, maar met een soort app-hotline met Julius. Kost geweldig veel (extra) data.
In de vroege ochtend op weg vanaf camping De Zandhorst. Inderdaad, een bult in het landschap die je van verre ziet. Ook weer heel goede douche, in privé-badkamertje.
Weissenbruch-lucht bij De Falom, onderweg naar het Goddeloze Tolhuis en het station van Veenwouden.

Articles of faith

TGO Challenge Gear List (not)

Six years ago I crossed the Alps. There I met the ultimate backpacker. He wore isolated shoes, two loose goatskin trouser legs, a hazel-framed backpack, a bow and arrows, a pouch with fire-making tools and a couple of birch bark food canisters. And an axe with a heavy and expensive copper axe-head. His name was Ötzi. 

I asked him why he would take that heavy copper axe-head. In a soft voice he said: “the museum people thought it might have signified riches and leadership, but for myself, well, I just love it, as a tool. I don’t mind the weight penalty, chopping firewood with it is such a pleasure.”

Ötzi. Reconstruction by the Arie & Alfons Kennis in Ötzi’s very own Bolzano museum.

Irrational additions to the backpack have existed for at least 5,000 years. These articles of faith define the walker. Show me yours and I’ll try and read them. But first:

What do I want from a walk, what are my articles of faith?

I want silence. The best thing in the wild is the huge big silence. My current stove, a White Box Stove, is completely silent. Why pick a nice spot for the tent, amidst this silent landscape, and then turn on a roaring jetboil? Calculating the weight penalty? I’ve tried, given up, and settled for it’s 53 gram (including windscreen)

My White Box Stove during a test, 2015.

I want simplicity of movement. I never fail to enjoy the sheer simplicity of walking. There’s many modern day ‘stuff’ that can ruin this simplicity. Think walking poles. They give your brain two extra legs to master (it can’t), they swing in and out of your view. Noise! On pole-people’s gear lists two or often three pairs of gloves turn up, because hands are exposed. While pole users have many a reason to use poles, I have only one counter-argument: poles are simplicity lost. A non negotiable to me.

I want to be immersed in the landscape. If I wouldn’t have any inhibitions, I would walk naked, and sleep on a bed of moss under the starry sky, eating rabbit each night. Until then, I prefer the thinnest barrier between me and the landscape, put up in a minute. And gone in a minute. This lightness is spoilt by having too much stuff inside the tent. Spare stuff annoys me. I don’t bring spare batteries, no pillow, a tiny towel (aaarghhh), less repair stuff, no shampoo, no swiss army knife, no spare socks, no spare shoelaces, no … you name it. This stufflessness is a dogma, and I thought I would suffer the consequences sooner or later, but I never feel something’s missing. Because so much is gained.

I need some comfort. Two items stand out: a book, and a thermos. For as long as I can remember I carry books. Lately, it’s an e-reader. But the purpose is the same: a book keeps me from walking into bad weather, and keeps me from walking at all if that’s what’s called for. 
In a way, the thermos accompanies the alcohol stove. The stove is not lit quickly, and fuel, once poured in, can’t be re-used. So I boil one and a half liter of water two times a day. The thermos contains the surplus. Benefit: hot tea first thing in the morning, without setting up the stove, and a hot drink on the hill. Weight penalty: 189 g (e-reader + cable), 229 g (0,6 L thermos)

Safety. Of course I carry torch, compass and a foil blanket. But I have an irrational fear of high winds. When I was 10 or 11, the family camped on a French campground when one of those mediterranean winds struck our tents at night. Being inside a small tent with that storm hammering it made a lasting impression. My sister and I where ‘evacuated’ into the bigger tent my parents slept in. In Scotland I’ve had many a stormy night in my Phoenix Phreebooter, a bombproof tent. Recently, I bought a Tramplite tent, with a stormproofness that is overkill on most days, but it frees me from fear. 
Weight penalty: about 200 grams (pegs!), compared to my Tarptent Moment.

Ye Olde Phreebooter somewhere behind Liathach, Torridon, 1995

The oddest and oldest relic in my pack is my spoon. Over 30 years old, and with me on all my Scottish walks. Weight penalty? Even calculating it would be heresy!

Edit 24 Jan 2022: the spoon is going to be replaced by a wooden spoon I cut myself from cherry or beech wood (still to be done).

Latest news: yes, I bought a Dyneema Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded SUL Tent Peg Bag, size XL.
‘What animal’s skin is this made of?’ Ötzi would ask.

The latest addition to my gear list: a girl’s make-up mirror, to catch ticks.

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

One gram at a time

My gear list is perfect … for coming to Scotland in March or April. So when I heard that the start of the TGO Challenge had been postponed till June 18, this kind of threw me off guard. Suddenly, I wasn’t so sure. Because June means heat, and worse, The Scottish Midge. The last year I suffered the midge was 1995. My log states “160 bites. On each lower leg”. This is why my walks in the following 25 years were firmly outside the midge season.

Lochailort, 1995. The last time I remember being driven to madness by midges

Some data for the unbelievers: the midge has a wing span of 1.4mm, and there’s 8,000 midges in a gram. Population size is 180 thousand trillion midges in peak season (180,000,000,000,000,000). This makes for 22.5 million ton of midge in the sky. Staggering. Fortunately they come one gram at a time (see photo below). There could be 37 different species in that one gram, but Culicoides Impunctatus accounts for most of the bites. (source: https://www.highlandtitles.com/blog/midges/)

A quarter gram of midges. The rest of the gram is on the other hand and the lower legs.

To counter the plague, I bought a can of Smidge, and a sun hat with the accompanying midge-proof headnet. And I scrapped the plan to leave the inner tent at home.

My gear list is nothing special. I was about to write that I’m baffled by the neurotic level of detail gear lists have, but mine is pretty bad nowadays. It seems even gloves or pegs have five word names with a lot of ‘exploring’, ‘pure’ and ‘nature’ in them. Going online ensures the ‘do I need this’ question is always answered with a YES. The worst is Ultralightoutdoorgear.com, where everything is sorted by weight. This conveniently conceals the fact that sorting the shop by weight (low to high) has almost the same result as sorting by price (high to low).

Therefore, we need a good defense against buying expensive lightweight stuff. One trick is to realise walking doesn’t need any gear at all. Just good shoes, decent socks and something to keep the rain out. If that doesn’t help ask yourself this question:

What does hillwalking do for me and how can my gear enhance that?

My answers to this question and my gear list for the TGO Challenge are in the next edition of this blog. One gram at a time!

More posts on my preparation for the TGO Challenge here.

Noord + Leeg + Buiten

Eenmaal op de Friese Seedyk leek de wandeling erg op die dag laatst in oktober, langs de Hondsbosse Zeewering. Heel prikkelarm, maar met regen en harde wind. De chef-kok van De Zwarte Haan stond bij de achterdeur van het gesloten restaurant. Hij vroeg ‘hoe doe je dat dan, waar slaap je dan?’ en glimlachte toen ik zei ‘ik vraag bijvoorbeeld een chef-kok of ik achter z’n restaurant kan staan’. ‘Dat vinden de mensen wel best hier denk ik’ zei hij. ‘Of buitendijks’, opperde ik om hem te peilen. ‘Ja, daar komen ze toch niet controleren’. En over de avondklok kon ik duidelijk zijn: ‘om negen uur lig ik echt te slapen’. Ik tapte water uit de tuinslang achter de keuken en liep de dijk weer op, de harde wind in de rug. Een blauwe kiekendief zeilde onder mij langs over de strook riet aan de voet van de dijk. De wadden waren leeg, met groepjes bergeenden.

Het Noarderleech

Iets verderop wijkt de waddenzee voor kwelders die deels ingedijkt zijn in de 18e eeuw: het Noarderleech. Boeren legden in dit gebied dobbes aan, ringdijkjes met een zoetwaterpoel voor het vee. Achter zo’n verhoging zou ik mijn tent opzetten. Mijn angst voor harde wind greep in, en dus liep ik door tot de Duitse observatiebunker die op de rand van de kwelder staat. Rond zes uur ’s avonds zette ik de tent in de luwte tegen de bunker, maar wel zo dat ik bij draaiende wind nog steeds goed zou staan. De typische verschijnselen van ‘dag 1’ waren er natuurlijk ook: de aansteker werkte slecht, de brander waaide uit, en een grondzeil was toch wel handig geweest op deze bodem van verdunde ganzenpoep. De nasi saté was lekker. Ook die hoort al jaren bij de eerste dag.

De volgende ochtend was geweldig. Duizenden ganzen, wolkenflarden en een doorbrekende zon. De wind blies me naar Ferwert, langs de dijk en over heel kleiige akkerranden. ‘Heb je misschien ook koffie?’ zei ik tegen de vrouw van Bakkerij Van der Kloet, ‘want er is verder niks open natuurlijk’. ‘Nee, da’s vanwege Corona’. Ah. Goh. ‘Maar juist vanwége Corona heeft uw collega in Tzummarum een koffiemachientje neergezet’, probeerde ik nog. Geen sjoege. Ik was echt wel blij met de koek, al was die met thee uit de thermos op een koud bankje voor Jellema Tweewielers. Zou ik later een boer om koffie vragen?

‘Het blijft droog vandaag’ had ze gezegd, de lieverd, en dus regende het binnen een half uur. De wind wakkerde aan. Ik moest links houden op de weg om te voorkomen dat de wind van rechts me er af en toe middenop blies. De leuke paadjes waren afgesloten wegens werkzaamheden, dus het was asfalt tot Dokkum. Scholieren waaiden van hun fiets. De Dokkumer Vlaggencentrale maakt de beste vlaggen van Nederland. Dat snap ik, met die wind hier. 

Dokkum is prachtig, tot je moet plassen, dan is het lockdown. Ik dacht, een bed and breakfast en dan wachten wat de volgende dag brengt. Maar opgesloten worden in je kamer, met eten voor de deur gezet, da’s niks. En dan het weerbericht. Nog drie dagen nat en regen, en de route draait morgen tegen de wind in nota bene.

Ik besloot naar huis te gaan.

Hoe voelt dat nou, een wandeling afbreken? Onvermijdelijk maar treurig, met iets van spijt als je in de trein naar huis de zon ziet doorbreken. Zo’n wandeling is toch grotendeels fantasie, een illusie die zachtjes ‘poef’ zegt als je ermee ophoudt. Zou deze wandeling een hele grote zijn, dan zou ik hem voortgezet hebben, met de gedachte dat er hele mooie dagen in het verschiet lagen. Maar dit loopje was ‘zomaar’, en dat verdraagt geen vijf dagen slecht weer.   

De route
Ik had een vier of vijfdaagse route uitgestippeld, een mix van Kunstpad, Elfstedenpad en Noardlike Fryske Wâlden pad, aan elkaar gelijmd met klazige doorsteekjes. De route begon in mijn vaders geboortedorp Oosterbierum, maar dat was voor de start al van de baan. Tzummarum werd het nieuwe startpunt. Ook daar liggen roots. De route loopt door de klei naar Sint Jacobiparochie, dan langs de zeedijk naar het Noorderleegsbuitenveld, over de klei naar Ferwert, dan Dokkum, Damwoude, Buitenpost, Twijzel, het Burgumermeer, De Leien en Nationaal park Alde Feanen om te eindigen in Drachten.
Ondertussen is het restant van de route omgewerkt tot iets van ‘Steenwijk – Alde Feanen – Eastermar – Buitenpost’, natuurlijk met de wind mee, zoals een goede route betaamt. 

Startpunt: Tzummarum, bakkerij. Deze bakker verkoopt koffie to go.
Het Bild: kamerbrede klei tussen Sint Jacobiparochie en de Waddenzee.
Het wad vanaf de Seedyk
Duitse observatiebunker op het Noorderleegsbuitenveld. Noarderleechsbûtenfjild klinkt beter.
Twee dobben aan de horizon rechts. Schijnbaar mooi weer donderdagochtend.
De terp van Hegebeintum.
Storm Evert blaast de verkiezingsborden van de palen. Of heeft de wind hulp gehad?
Tijdens corona kun je niets anders dan wandelen en dat is zwaar. Hier toch rusten in een tuinhuisje achter een boerderij.
Dokkum in. “Trochpakke” doe ik niet, ik ga naar huis.

Who selects the camping spot?

TGO Challenge 2021 preparations part 3 [click here for part 2]

Every now and then I read French philosophers. It makes me feel intelligent, after only a single paragraph. Last week I read Roland Barthes. He’s brilliant when talking about signs and language. He said of Jules Verne – the 19th century writer of adventures – that it’s not the adventures that are so appealing to the reader, it’s the compatibility with childhood. Let’s elaborate on that. Verne delights in the finite, on a ship’s deck, aboard a submarine, watching the wild world. I remember treating any piece of wasteland, like a building site in preparation, or the fringes of my granddad’s farm, as a world in itself, however small. My world. Indoors, any child builds huts and tents using chairs and bedlinen. The man-child walking the Highlands likes to hide in a tent, snug inside the sleeping bag while the storm (the infinite) batters the flysheet. From all this, I deduce that the TGO Challenge is not an adventure (almost everything is under control), it is rather a very nice celebration of things boys and girls like.* 

Engraving by Alphonse Neuville, in 20,000 leagues under the sea

Prospect and Refuge
25 years ago I read Yi Fu Tuan (a China-born American geographer) about the experience of landscape. He reduces the experience of landscape to two words: Prospect and Refuge. To rest, to plot the next move, man seeks refuge. To hunt and to conquer, man seeks prospect. You want the hilltop, and for that you go out on a limb, into the open. When tired, you seek the glen or the woods. Every lover of mountains recognises the relief when, coming down from a summit, the tree line is reached. In Scotland, prospect and refuge are conveniently close together.

tent view
Many Challengers and other wild campers take this kind of picture: looking out from the safety of the pod. (Loch Hourn, March 2013)

While summits are precisely located points, known to everyone, the camping spot doesn’t exist, you have to create it. I like that, the strictly private action that is the placement of a tent. On the TGO Challenge Route Sheet you have to fill in camp coordinates. But pinpointing a camping spot is a bridge too far: I need to see for myself where I make my home. I select an area, where I expect to find a good spot. I’m not ashamed to tell you I spend quite some time walking up and down the area, not necessarily because I cannot find a flat spot, but because I have to get used to the place, it has to feel right. Don’t ask me what that is, for who selects the camping spot? The child. Don’t expect it to be a rational thing.

The extremes
Once you recognize what wild camping does for you, you can optimize it. The high camp unites prospect and refuge: safely inside the tent, looking down into the night between the hills, the lights of roads and ships on the horizon. And in the morning, you’re on top of the world right from the start. The low route disappoints: after resting and planning inside the shelter, no prospect is gained, because the safety of the glen is chosen over the ridges. Many Challengers complain of boredom on their low routes. For a reason. The child likes the snug tent, but its snugness is greatly enhanced by venturing out, and returning to it. I’d like to put it stronger: not venturing out eventually kills the tent’s attraction. Feeling vulnerable out on the hill? The lightweight tent is the perfect solution: whenever you feel you’ve had too much openness, you can turn prospect into refuge by just pitching it. Magic.

In Jules Verne’s books, the Ship is also an important, very finite, very enclosed place. I’d say tents are a below deck space turned upside down. Some tents feel and look like sails, coming down from a mast. I guess that’s why single pole shelters are so popular. (Noordduinen, Netherlands, 2020) 
This type of photo is very common with wild campers: frost on the tent to prove that hiding inside a small space was necessary (there was danger outside). In reality, most frost on a tent is the result of camping low, near water and away from wind (some wind would prevent the frosty cover) (Near Loch Gorm, Ben More Assynt in view, april 1996, and yes, the tent’s a Phoenix Phreebooter)
Refuge can be reduced to the bare minimum. A camp is a camp even when it’s hardly a camp. (Bivy on a nine day trek from Kangerlussuaq to Sisimiut, Greenland, 2001)
Badly pitched tent after a one hour search for a camping spot. Low terrain & flat terrain was too wet, high terrain was to windy. (Loch Dubh Mas Holasmul, South Harris, 2018)

*an important condition: free will. There’s many children and adults living in tents involuntarily, in refugee camps or on the run. This kind of tent still provides refuge, but it’s anything but a celebration. Awfully privileged, wild camping in the hills…

The Italian connection

TGO Challenge 2021 preparations part 2 / click here for part one

If an Italian man dresses up to make an impression, he will never let on whether he’s going to a bar or to his mother. I’m sympathetic to this principle. Walking friends have described me as extremely opportunistic, route wise. So, when walking across the Highlands I’d be ready for the high ridges, but when the weather forces me to walk the landrover track down in the glen, I will do so and happily pretend it’s my choice. My TGO route for the coming west to east crossing of the Highlands must accommodate this behaviour. Designing such a route is fun. The only problem is that my imagination runs wild and before I know it I the maps are filled with scribbles and options. I love it, except… 

TGO Challenge 2021 Route design
Marked route on printed sheets and calculations

TGO Challenge Control forces you step up with only one main route, and one Foul Weather Alternative. There’s a route sheet you download and fill in, box by box, in great detail. This makes playing the tourist and following every whim a lot harder. Challenge Control would make an Italian write down which bar he would enter, what lady he would walk up to and what would happen next. Would the Italian ever confess to walking a dull route, on paper? 

TGO Challenge Route Sheet
The freedom to roam the hills is preceded by some bureaucracy

Once described, one sends the route off to Ali & Sue, the gatekeepers at Challenge Control. They are Challenge veterans themselves. They assign you to a vetter, a person that checks your route against rules and safety regulations, Julia in my case. This week, she sent my route back with a list of formal issues. Simply put: I’m not allowed to leave so many options open, and I should write the main route and foul weather alternative sections in the box of the day they are to be walked. This feels like filling in forms for tax return. Thou shalt jump through hoops. On the positive side: the formalities made me cut out bland stuff, and made me commit to my route.

All this goes against my habit to sneak off into a fold in the landscape. My predisposition is to hide, to escape and turn up in unlikely places. But Challenge Control’s responsibility is to find me, so I will have to suppress my urges and be traceable. Let’s find out how much escapism I can fit in there. Supervised escapism, does that count?

Glen Etive lunch stop
Smug opportunist having lunch, Glen Etive, 1999

Update: the minute I published this post, I got a message from Ali & Sue: “Thanks for this which looks good to us.  We will pass it on to Julia for a closer look at the detail”. More on this in a week or two…

Update 26 January: Julia Hume vetted the route, I made two corrections and then it was signed off, ready to be walked!

“Dyneema Hybrid Composite Fabric (Cuben Fiber) Fusion Bonded Tent Peg Bag”

TGO Challenge 2021, preparations part one

Madness. We are locked down and I got a place on the 2021 TGO Challenge, a walk across the Highlands of Scotland (Read more about it here). This is the first post, in English, about my TGO preparations and walk. The walk is in May, preparations are just what I do every winter, absorbing maps.

The good old romantic babble claims the Highlands separate the men from the boys (the women from the girls), build character, reveal the real you to you. Repeating this, supporting it with gear, building communities around it in a wave of instagram-posts and books … doesn’t make it true. 
One might as well claim that walking the Highlands is easy, easier than working life, easier than raising children, easier than the culturally complex task of visiting an art gallery on opening night (how to dress, what to say, who to avoid, how little to drink, how late to arrive? Whoa!).
‘By what route shall I descend Ben MacDui if the weather comes down?’ is dead easy by comparison. Still, the outdoors is made out to be difficult, and scares people into buying gear that has eleven word names, like said cuben fiber tent peg bag. I clicked on it, it was that close! Madness.

Seriously, did I think the crutch would aid hitchhiking?

This will be my 20th wander in the Highlands. My career started with hitchhiking in jeans, followed by a long period of semi-heroism, doing more or less dangerous/daft things, in recent years growing into the subtle art of mobile waiting, mixing roughing it and touristy stuff into a pleasant blend. I try to counter the nature-adoring pose of the romantics or the heavy handed gear talk of the control freak type of walker. For me, walking is doing nothing. Turning it into a sport, by pole-flaying along at great speed, or turning it into a religion, by striking a pose every turn, just shows how bad people are at doing nothing.  

Found a page three, early February 2003, between Geldie and Feshie (later I found out I crossed a popular west to east route here, hence the tabloid)
Sympathetic & Very Obscure Hill on South Uist

Yet, I might be counted as a member of the Church of Hillwalkers. I keep a log of classified hills and aim for them, I own a too expensive handmade tent, I sleep under a quilt with custom colours, I donated to Walkhighlands and won its prize for report of the month.

But I will go great lengths to deny my membership. Call me a snob or spineless, I like my identity to be layered. I’ll be my own subcategory of hillwalker-designer, neither mountaineer nor artist. I’m in-between but hey, I can handle a pub full of hillwalkers. And I might even dare going into an art gallery during opening night.

So what has all this to do with the TGO Challenge? For one, this challenge will be a nice and purposeless saunter, mixed with daft high stuff. That’s what I’m aiming for.

Soon: since it serves no purpose, my route had better be baroque.

Click here for TGO Challenge 2021 preparations part two

Creating my TGO21 route book. Baroque? It’s office work, really.

Zo vliegen voornemens de prullenbak in

“Kom, schrijf op. Hoeft niet goed, maar doe het toch”, zeg ik zo vlak voor Oud en Nieuw 2020, “want het gaat over voornemens”. Okee. Hak-op-de-tak en daar gaan we. Dat lijkt aardig op de tocht zelf.

Het begon simpel, op het stationnetje van Rannoch, met plannen om een diagonaal te lopen naar de Cluanie Inn, zo’n 170km verderop. Ik had zin om te lopen. Het voornemen om de rugzak rustig uit de vliegtuigstand te halen ging daarom de prullenbak in. Uren later, toen ik een laag sneeuw wegschepte om mijn tent op te zetten, brak dat me op. Ik kon werkelijk niets vinden, vooral de hoofdlamp niet. Die bleek nog thuis te liggen. Gelukkig had ik voor het eerst aan een reserve-hoofdlampje gedacht, een voornemen uit 2019.

20 februari. Tent in Coire allt Eigeach.

De volgende dag konden plannen om twee nabijgelegen heuvels te beklimmen de prullenbak in. Ik kan wel vertellen over het weer, maar de meeste wandelaars vervallen dan in overdrijvingen, of het leest in elk geval als een overdrijving. Ik kom er op terug.

Loch Ossian YH
Bijkomen in Loch Ossian Youth Hostel, en dan weer terug de gurigheid in

Van de Winter Warden van het Loch Ossian hostel kreeg ik vier blokken hout mee, die ik in plastic verpakt meedroeg naar Staoineag bothy. Het waaide hard genoeg om een duistere bothy te verkiezen boven slapen in de tent.

Een dag later, op 22 februari, oefende ik met het weer. Ik beklom Stob Ban, een handzame Munro. De video zegt meer dan duizend woorden.

Het Weer. Wat je ziet vliegen zijn stukjes ijs die zeer doen.
Op Stob Ban. Ik heb een snor, wat raar is als je de baard die erbij hoort niet ziet.

Ondanks dit voornemens-vernietigend geweld beklom ik die berg (op stijgijzers natuurlijk) en kwam weer terug in Meanach Bothy, waar ik een goed winters boek las, en in de ochtend mijn verjaardagskadootjes uitpakte.

Echt een heel goed boek!
Lichtgewicht verjaardag.

Op mijn verjaardag zag het er iets beter uit. Mijn route liep haaks over de bergkam van de Grey Corries naar het noorden. Je raad het al, ook dat ging niet door. De wind was de voorspelde 75-90 mijl per uur en ik besloot op de top om te keren (geen besluit, de wind legt zoiets op). Wat me bijblijft: terwijl ik op de grond zat duwde de wind mij voort. Niets hielp, zeg maar. Een erg duidelijke situatie.

Stormy weather, Grey Curries
Stormachtig weer ziet er goed uit.
Stob Coire an Laoigh summit
IJs in de wenkbrauwen op de top van Stob Coire an Laoigh

Toen ik, dooreengerammeld, weer in het dal stond was ik blij: mijn brein was blijven werken. Later, vanuit een warm hotel, belde ik Lein, die bezorgd was geweest. Terecht, voor deze ene keer. (Ik neem me nu voor haar bezorgdheid te voorkomen). De volgende dag liep ik naar Glen Mallie, gewoon langs een bewegwijzerd pad. Dat kan ook nog, natuurlijk.

Alles vredig in Glen Mallie
Coire Sgreamhach N of Gulvain
Coire Sgreamhach. Fraai en onbegaanbaar.
Loch Arkaig Southern shore
Loch Arkaig
Kinlocharkaig Barn Owl
Een kerkuil in de ruïne van Kinlocharkaig
Glen Kingie Bothy
Kinbreack bothy in Glen Kingie
De zesde dag, 25 februari. Glen Mallie naar Glen Kingie, 29km/10.5u

Loyaliteit
Kijk, ergens rond de kerst teken ik zo’n route, en die wekt een enorme loyaliteit in mij op. Komt bij dat Glen Kingie en Sgurr Mor al sinds 1994 op mijn verlanglijst staan. Hier hebben we voornemens waar geen sneeuw, hoge heide, modder en padloze stukken mij van af kunnen brengen. Op naar Glen Kingie dus, geen zin in iets anders.

Toen ik in de avondschemering kwam aanklossen brandde het vuur in de bothy al. Drie man en een enorme zak kolen, echt een traktatie. De bothymuis knaagde een gaatje in mijn rugzak op zoek naar een lege chocoladewikkel. Omdat mijn bibbers over harde wind en diepe kou nog niet waren weggetrokken, was ik blij toen Jack (the London Dentist) de volgende ochtend voorstelde om samen Sgurr Mor te beklimmen. Hij is ook nog zo’n type dat de leiding moet hebben, iets wat heel welkom is in diepe sneeuw, haha. Het rondje van 10km kostte ons zes uur.

Sgurr Mor from Sgurr nam Fhuaran
Sgurr Mor vanaf Sgurr an Fhuarain
On the way to Sgurr nam Fhuaran (photo courtesy Jack The London Dentist)
Een dun zonnetje, op weg naar Sgurr an Fhuarain (foto Jack the London Dentist)

De dagen erna zwikte het tussen betoverend winters en intimiderend winters. Op de berg Gairich nam ik me voor mijn navigatie minder van het zicht te laten afhangen. Op de één na laatste dag beklom ik Gleouraich. Ik voelde me belazerd, want hogerop verdween m’n spoor en waaide het even hard, en even snijdend als altijd. Daarna verdween het zicht en vond ik de top ‘plotseling’. Ik daalde zo snel mogelijk af naar de vloer van Glen Quoich. Zo’n typisch moment dat de spannende dingen achter je liggen, terwijl de kaart zegt dat er nog 13 kilometer te gaan zijn, met smurrie en sneeuw op de grond, natte sneeuw uit de lucht en erg veel ‘nu ben ik er bijna’ momenten.

Onderweg vanuit Glen Kingie naar Gairich
Gairich Summit
De top van Gairich
Zo wit. Precies in het midden van het beeld is een kleine stenen brug. Erg blij mee, want daar is een weggetje. Had ik al gezegd dat weggetjes niets betekenen als er zoveel sneeuw ligt? Je ziet ze namelijk niet.
Am Bhatach, Ciste Dubh and Sgurr nan Ceathramnean
Je ziet het niet, maar het weer was hier best goed. Voordat ik om 12 uur de bus naar Inverness zou halen, klom ik nog even op Am Bathach, vlak boven de Cluanie Inn waar ik de avond ervoor was aangespoeld.

Zo.

Voornemens? Ja, weer naar Schotland als Corona weg is. Wat ik ga doen vertel ik hier snel.

Een veel uitgebreider versie van deze tocht, compleet met routekaart en allerlei details, is te vinden op Walkhighlands.

Een pad is alles

Om er even uit te zijn liep ik van huis naar Den Helder. “Om er even uit te zijn”, misschien wel om er even in te zijn. In mijn favoriete modus. Lopen, kijken, lopen. Aan de leiband van de route die geen leiband is maar een soort vaag kader. Soms onzichtbaar, voor portiekflats langs, een plein over, soms als een geleiderails, een smal pad langs een afrastering of over een vlonder.

Het pad is de baas. Je wilt weten wat er net om de bocht ligt. Architecten en parkontwerpers proberen het te ontwerpen: enticement, aanlokkelijkheid. Zodat de wandelaar als het simpelste dier op het licht af loopt, zijn hartslag verhoogt voor een bocht. Hoe hij zich machtig voelt op een hoog punt, maar daarna vlug een valleitje inloopt om weer omhuld te zijn. Ik doe er lekker aan mee.

Waar dat pad dan loopt? Ik hou wel van woonwijkjes en industrie. Maar het Noord-Hollands Duin, dat spant de kroon. Het kleurenpalet! Het doet vaak aan Schotland denken. En wat een variatie: dennen, berkjes, heide, duindoorn, helmgras, lage wilg, grijze duinen met rendiermos, het kan gewoon niet op.

De rommelende mens was er ook. Ontroerende volkstuintjes in het duin boven Egmond, maar ook met trespa beplate troepwinkels in Callantsoog, nu nog wanhopiger dankzij Corona. Het dieptepunt is het bijna verlate recreatiehuisjeslandschap van Julianadorp. Rietgedekt, chaletstijl, mansion-stijl, allemaal dicht op elkaar en alleen op de rendering van de architect enigszins te pruimen.

En ik was op m’n onbenulligst, geen hellingen, sneeuw, watertekort, lastige navigatie of wat dan ook. Om het reizigers-schap te vieren wilde ik ergens zomaar naar de kapper. Bij drie adressen verbaasde ik de kappers met mijn binnenvallen, maar nergens kwam ik tussen de Covid-afspraken door. Lag ook aan mij: ik moest voor donker nog een stukje, of kon niet zomaar twee uur wachten.

En de vos? Die jatte mijn blauwe kaas en betoonde daarvan geen spijt toen ik hem bij het eerste daglicht tegenkwam.

Woensdagochtend 9 uur: bij vertrek klopt het weerbericht helemaal niet, gelukkig. Woensdagochtend 9 uur: bij vertrek klopt het weerbericht helemaal niet, gelukkig.

SdH - 2Duin en Kruidberg

SdH - 4

SdH - 5 Veerpont naar Velsen Noord
SdH - 6 Staalhaven met kardinaalsmuts
SdH - 7 Beverwijk doet z’n naam eer aan.
SdH - 8 Domweg tevree in Wijk aan Zee (lekkere broodjes bij de Spar). Regen begonnen.

SdH - 9Zie je dat schitterende knikje, waar het pad overgaat naar oude klinkertjes?

SdH - 10 Camping Bakkum, voor € 31!!!
SdH - 12Deze knakker heeft ‘s nacht mijn blauwe kaas uit de voortent gegapt

SdH - 14

SdH - 15 Rijk begroeid duin vlak voor Egmond

SdH - 16Egmond aan Zee, vuurtoren Van Speijk. Echt kustdorp.SdH - 17



Ten noorden van Egmond liggen tientallen ’tuintjes’ uitgegraven in het duin. Ontroerend.

SdH - 18SdH - 20 SdH - 21


Richting Bergen aan Zee. Langs Russenduin, Thabor, Bijlenboom, de Linksche Kant en door het Russengat.

SdH - 22Lekker eten bij Echt, in Bergen. Take away vanwege Corona. Regen net zacht genoeg.

SdH - 23 Schitterend as-eiland onderin Museum Kranenburg

SdH - 24 Seikweer door lomp Staatsbosbeheer-bos op weg naar Groet

SdH - 25Camping Eldorado in Groet. Leuke lui, thuis-gevoel. En ze hadden drie plankjes met etenswaar, zodat ik mezelf kon trakteren op een pot Appelmoes en een flesje bokbier.

SdH - 26De Hondsbossche Slaperdijk. Die betonnen palen ken ik nog van de was op de boerderij van opa. Iedereen had ze, toen en daar. Harde wind in de rug.

SdH - 27De Hargermolen

SdH - 28 Wist je dat de Hondsbossche Zeewering uit een dijk EN een duin bestond. Ikke niet.

SdH - 29 Kernreactor in Petten.

SdH - 30 SdH - 31 Het Zwanenwater, van Natuurmonumenten, is echt een juweel. Eigenaardige combi van duin, dennen, veldjes, moeras en eikenstruweel. En berken. En orchideeënveldjes.SdH - 32 SdH - 33
Callantsoog leidt onder toerisme-ondernemers-wanhoop. Alles ad-hoc in elkaar getimmerd. Gelukkig zijn er kauwtjes. En (onder) aan de rand wonen leuke mensen in hun eigen nest.

SdH - 34 SdH - 35 Jee man. Horse Care BV of zoiets. In-treurige landjes met verweesde natte paarden.

SdH - 36Art Brut langs de Noordduinen. Hoera.

SdH - 37De Hel. Net niet economisch haalbaar recreatielandschap bij Julianadorp. Verlaten, winderig.SdH - 41 SdH - 42

De middenvliet in Polder Het Koegras. En dan Den Helder in langs de donkere duinen.

SdH - 44

Islay & Jura

Ook dit jaar was ik weer in Schotland. Tussen 28 maart en 6 april liep ik een paar dagen in het zuidwesten van de Highlands, stak over voor Islay en de hoofdprijs, de noordkant van het eiland Jura.

Voor een verslag moet ik helaas weer verwijzen naar Walkhighlands.

Op Dubh Bheinn, Jura

Op Dubh Bheinn, Jura